Rekenen D4 Paragraaf 4.1 en 4.2



Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 3 les 1
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les



Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 3 les 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Hoofdstuk 4 Procenten gebruiken
Paragraaf 4.1 en 4.2


Domein 1
Toets 1
Domein 2
Toets 2
Domein 3
Toets 3
Domein 4
   Toets 4
 Domein 5
Examen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen H1


Groep: PBSD 

Vak: Nederlands blok 1

Docent: mevrouw K. van Zaalen

Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Les 8
Les 9
Les 10
P4.1 + 4.2
P4.3 + 4.4
P4.5 + GO
TOETS
P5.1 + 5.2
P5.3 + 5.4
P5.5 + 5.6
P5.7 + GO
TRAINING
EXAMEN
Wat gaan we doen?
Starten
Opstarten van de les
Terugblikken
Nabespreken domeintoets 3
Kennis activeren
Uitleg par. 4.1 en 4.2 Verhoudingen en verhoudingstabellen
Kennis trainen
Maken (selectie van) opdrachten par. 4.1 en 4.2
Kennis chechek
Maken van gezamenlijke examenopdracht
Afronden
Beantwoorden van individuele vragen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Inhoud voortgangstoets
Deze instaptoets bevat 18 opdrachten bij de lesstof van de volgende domeinen:

3.1 Verhoudingen herkennen
3.2 Rekenen met verhoudingstabellen
3.3 In verhouding vergelijken
3.4 Samengestelde eenheden omrekenen
3.5 Verhoudingen, breuken en percentages
Basisvaardigheden





Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


1. Het waterverbruik van een jeans
Jaarlijks worden er wereldwijd meer dan 1,2 miljard jeans verkocht. Jeans zijn de meest vervuilende items in de mode. Geen enkel ander kledingstuk verbruikt bij de productie meer land, water en chemicaliën dan een jeans. Voor de productie van één jeans is maar liefst 7600 liter water nodig; voor een T-shirt is dat ´slechts´ 2700 liter. En de gemiddelde Nederlander? Die heeft maar liefst zeven jeans in zijn of haar kast hangen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Hoeveel liter water wordt er jaarlijks verbruikt bij de productie van jeans?

Slide 6 - Open vraag

1,2 miljard x 7600 = 9120 miljard liter [1p]



Je verbruikt gemiddeld 65 liter water per douchebeurt. Met het water dat wordt verbruikt bij de productie van zeven jeans zou je in theorie ... keer kunnen douchen. Rond je antwoord af op een heel getal.

A
116 keer
B
117 keer
C
818 keer
D
819 keer

Slide 7 - Quizvraag

C 7 x 7600 : 65 = 818,4 = 818 keer [1p]




Het Nederlandse jeansmerk MUD bespaart maar liefst 5472 liter water bij de productie van één jeans. Bereken hoeveel procent dat is.

Slide 8 - Open vraag

Bereken 1% van 7600
7600 : 100 = 76 

Bereken hoe vaak 76 in 5472 kan
5472 : 76 = 72% [2p]
Sleep het juiste item naar de bovenstaande verhoudingstabel.
Baseer je daarbij op de informatie in tekst 1.

Slide 9 - Sleepvraag

Jeans = 7600 liter
T-shirt = 2700 liter



Aan welk woord kan je in de tekst zien dat de schrijver het waterverbruik voor de productie van één T-shirt nog steeds erg hoog vindt?

Slide 10 - Open vraag

Aan het woord ´slechts´. [1p]

2. Een kijkje in de kast
Naast de eerder genoemde zeven spijkerbroeken heeft de gemiddelde Nederlander nog 166 andere kledingstukken in de kast hangen. En een derde van die stukken wordt nooit gedragen. Verder gooit de gemiddelde Nederlander op jaarbasis 46 kledingstukken weg. Die worden vervolgens vervangen door 50 nieuwe. In 2021 was de gemiddelde prijs
van een kledingstuk € 16,00. Die prijs zakt ieder jaar met gemiddeld 4%. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Hoeveel procent van de totale kledingcollectie van de gemiddelde Nederlander bestaat uit jeans? Rond af op een heel getal.

A
4%
B
14%
C
24%
D
25%

Slide 12 - Quizvraag

A 173 : 100 = 1,73
    7 : 1,73 = 4,046 = 4%



Bereken hoeveel kledingstukken de gemiddelde Nederlander nooit gebruikt. Rond af op een decimaal.

Slide 13 - Open vraag

Bereken 1/3 van het aantal stukken
173 : 3 = 57,666... [1p]

Rond af op één decimaal
57,666... = 57,7 stukken [1p]



Bereken de waarde van de ongebruikte kledingstukken die de gemiddelde Nederlander in 2021 in de kast had hangen.

Slide 14 - Open vraag

57,7 x 16 = € 923,20 [2p]

Ook goed: 57,67 x 16 = € 922,67 [1p]



Toon aan met een berekening in welk jaar de gemiddelde prijs voor een kledingstuk onder de € 14,00 zal zakken.

Slide 15 - Open vraag

Bereken de prijs van een stuk in 2022
16,00 : 100 x 96 = 15,36 [1p]

Bereken de prijs van een stuk in 2023 15,36 : 100 x 96 = 14,75 [1p]

Bereken de prijs van een stuk in 2024
14,75 : 100 x 96 = 14,16 [1p]

Bereken de prijs van een stuk in 2025 14,16 : 100 x 96 = 13,59 [1p]

Er is een relatie tussen percentages, decimale getallen en verhoudingen. 
Selecteer welke drie items exact hetzelfde betekenen.
  hetzelfde
0,03
3 op de 100
30
3 op de 10
30%
3%

Slide 16 - Sleepvraag

3% - 0,03 - 3 op de 100

3. Een kijkje in de keuken van de kledingindustrie
Bedrijven doen er alles aan om jou zoveel mogelijk nieuwe kleding te laten kopen. Ze brengen soms wel 52 nieuwe collecties per jaar uit. Bij veel bedrijven zijn er daarom het hele jaar producten in de aanbieding. Die aanbiedingen lijken vaak verleidelijk, maar ze zijn over het algemeen vooral erg verwarrend. Het is dus belangrijk dat je als consument goed kan rekenen. En dat je je niet gek laat maken!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nordin is binnenkort jarig. Dana overweegt om de volgende items voor hem te kopen.

Bereken met welke aanbieding zij het voordeligste uit is.
*korting geldt op goedkoopste product
2 + 1 gratis*
4 halen 3 betalen
2e product 50% korting*
25% korting op de hele collectie

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies



Vlak voordat Dana afrekent, ziet ze dit paar sneakers.

Op welke van de onderstaande aanbiedingen heeft
een eventuele vierde aankoop geen positief effect?




A
2 + 1 gratis
B
4 halen 3 betalen
C
2e product 50% korting
D
25% korting op de hele collectie

Slide 19 - Quizvraag

A Op de aanbieding 2 + 1 gratis. [1p]

Dana kan de set ook afhalen in de winkel in het centrum. Ze twijfelt of ze de auto of de fiets zal nemen. De afstand van haar huis naar de winkel is 6,125 kilometer. Bereken hoelang Dana met de auto doet over die afstand als ze
50 kilometer per uur rijdt.

Slide 20 - Open vraag

Bereken hoe lang je doet over 1 km
50 km : 60 minuten = 0,833... minuten [1p]

Bereken hoe lang je doet over 6,125 km
6,125 : 0,833... = 7,35 minuten [1p]


Dana besluit om de fiets te nemen. Dat scheelt haar torenhoge parkeerkosten. Bereken hoeveel minuten ze doet over de fietstocht. Maak daarbij gebruik van de gemiddelde fietssnelheid in Nederland. Rond je antwoord af op een heel getal.

Slide 21 - Open vraag

Bereken hoe lang je doet over 1 km
15 km : 60 minuten = 0,25

Bereken hoe lang je doet over 6,125 km
6,124 : 0,25 = 24,5 [1p] = 25 minuten [1p]

Ook goed: 

16 km/h = 22,9 = [1p] 23 minuten [1p]
17 km/h = 21,6 = [1p] 22 minuten [1p]

4. Een andere kijk op je nieuwe jeans
Steeds meer mensen kijken niet alleen naar de aankoopprijs van een jeans. Ze kijken ook naar de kosten per draagbeurt of cost per wear. Verstandig, want we dragen onze stukken gemiddeld maar zeven keer. Door de kosten per draagbeurt te berekenen kan een dure nieuwe jeans uiteindelijk toch een goedkopere keuze blijken. Hoe dat werkt? Kijk maar
eens naar dit filmpje.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




De gemiddelde Nederlander betaalde in 2022 € 15,36 voor een kledingstuk. Bereken de gemiddelde kosten per draagbeurt van dit stuk.

Slide 23 - Open vraag

€ 15,36 : 7 = € 2,19 [1p]


Bereken de kosten per draagbeurt van een jeans van € 39,00 die je zeven keer draagt en eentje van € 89,00 die je twintig keer draagt. Leg vervolgens in je
eigen woorden uit welke broek in verhouding de beste aankoop is.

Slide 24 - Open vraag

Bereken de kosten van jeans A
39 : 7 = € 5,57 per draagbeurt [1p]

Bereken de kosten van jeans B
89 : 20 = € 4,45 per draagbeurt [1p]

Leg je keuze in eigen woorden uit
De broek van € 89,00 is in verhouding de beste aankoop, want die heeft de laagste kosten per draagbeurt. [1p]


Stel je voor: je koopt de jeans van € 89,00 en je draagt hem twintig keer. Daarna verkoop je hem tweedehands voor € 19,00. Bereken op basis van die informatie de nieuwe kosten per draagbeurt.

Slide 25 - Open vraag

Bereken de kosten van de jeans
89 - 19 = € 70,00 [1p]

Bereken de kosten per draagbeurt
70 : 20 = € 3,50 [1p]


Denk aan je laatste kledingaankoop. Wat heb je daarvoor betaald? En hoe vaak denk je dat je dat stuk zal gaan dragen? Bereken op basis van die schatting de kosten per draagbeurt.

Slide 26 - Open vraag

Eigen antwoord [1p]
timer
5:00
Pauze

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Paragraaf 4.1

Leerdoelen


  • Je weet wat procenten zijn.
  • Je kan rekenen met procenten.



Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?

Het blauwe en het witte vlak zijn 25% van deze figuur. 

Slide 29 - Tekstslide

De stelling is waar.

Er zijn in totaal 100 vlakken. Er zijn 8 blauwe en 17 witte vlakken. Samen zijn dat 25 vlakken. En dat is een kwart of 25% van deze figuur.
Waar of niet waar?

Het blauwe en het witte vlak kunnen drie keer in het rode vlak. 

Slide 30 - Tekstslide

De stelling is niet waar.

Er zijn in totaal 100 vlakken. 

Er zijn 8 blauwe en 17 witte vlakken. Samen zijn dat 25 vlakken. Dat is 25%.

Er zijn 60 rode vlakken. Dat is 60%. 
Waar of niet waar?

De kosten voor de huur bedragen meer dan de helft van de totale woonlasten per maand. 

Slide 31 - Tekstslide

De stelling is waar.

Bereken de woonlasten
165 + 495 + 125 = € 785,00. 

Bereken de helft van de woonlasten
€ 785,00 : 2 = € 392,50. 

Maak je keuze
De stelling is waar.

Waar of niet waar?

Bij een gemiddelde stijging van 7% blijven de maandelijkse woonlasten onder de € 850,00.

Slide 32 - Tekstslide

Bereken de stijging van de woonlasten
785 : 100 x 7 = € 54,95

Bereken de maandelijkse woonlasten
€ 785,00 + € 54,95 = € 839,95

Maak je keuze
De stelling is waar.

Aan het werk
  • Blijf ingelogd in Google.
  • Zet het geluid van de les uit.
  • Maak de opdrachten van par. 4.1.
 

timer
20:00

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Paragraaf 4.2

Leerdoelen


  • Je kan het percentage berekenen.



Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?

De prijzen in dit overzicht zijn belast met 21% BTW.

Slide 35 - Tekstslide

Nederland kant twee belastingtarieven op consumentengoederen: 6% en 21%. Het tarief op telefoonabonnementen
bedraagt 21%. De stelling is waar.
Waar of niet waar?

Als je voor een prepaid abonnement € 350,00 per jaar betaald, bedraagt de BTW € 16,67.

Slide 36 - Tekstslide

Bereken het bedrag van de BTW
€ 350 : 100 x 21 = € 73,50

Maak je keuze
De stelling is niet waar.
Waar of niet waar?

Het aantal snelheidsovertredingen in 2012 is met 15% gestegen ten opzichte van 2011.

Slide 37 - Tekstslide

Bepaal welk getal 100% is
1200 = 100%

Bereken wat 1% van 120 is
1200 : 100 = 12

Bereken wat 15% van 120 is
15 x 12 = 180

Maak je keuze
De stelling is niet waar,
want 1200 + 180 is 1380.


Aan het werk
  • Blijf ingelogd in Google.
  • Zet het geluid van de les uit.
  • Maak de opdrachten van par. 4.2.
 

timer
20:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Paragraaf 4.1 en 4.2 Oefenen voor het examen
Bij het maken van je examen kijken examinatoren niet alleen naar of je het juiste antwoord op de vraag kan geven. Zij willen ook weten hoe je tot dat antwoord bent gekomen. Dat kan je laten zien door uitleg te geven of een berekening te maken. Dat oefenen we bij het maken van de wekelijkse examenopdracht en bij de toetsen aan het eind van ieder domein. 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Examenopdracht
timer
10:00
Vergelijk de kosten van twee providers.

a. Bereken hoeveel procent je bij provider A goedkoper 
uit bent met een jaarabonnement dan met een prepaid abonnement. Rond af op een heel getal.

b. Maak dezelfde berekening voor provider B.
 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoe schrijf je dat op bij je examen?
Opdracht a

Bereken eerst het prijsverschil tussen de abonnementen 
€ 350,00 - € 290,00 = € 60,00

Bereken 1% van het bedrag van het duurste abonnement
1% van € 350,00 = € 3,50

Bereken het percentage van de korting 
€ 60,00 : € 3,50 = 17,1 = 17%


Wat weet je al?
Je weet de prijs van een abonnement per jaar.
De prijs van een abonnement bedraagt € 290.

Je weet de prijs van een prepaid per jaar.
De prijs van een abonnement bedraagt € 350.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoe schrijf je dat op bij je examen?
Opdracht b

Bereken het prijsverschil tussen de abonnementen
€ 349,00 - € 312,00 = € 37,00

Bereken 1% van het bedrag van het duurste abonnement
1% van € 349,00 = € 3,49

Bereken het percentage van de korting
€ 37,00 : € 3,49 = 10,6 = 11%


Wat weet je al?
Je weet de prijs van een abonnement per jaar.
De prijs van een abonnement bedraagt € 312.

Je weet de prijs van een prepaid per jaar.
De prijs van een abonnement bedraagt € 349.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Heb je je leerdoelen gehaald?
Leerdoelen par. 4.1 

  • Ik weet wat procenten zijn.
  • Ik kan rekenen met procenten.

Leerdoelen par. 4.2
  • Ik kan het percentage berekenen.






Volgende week

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies