H5 Grammatica zinsdelen - bedrijvende en lijdende vorm
Bedrijvende en lijdende vorm
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Bedrijvende en lijdende vorm
Slide 1 - Tekstslide
Je leert over de bedrijvende vorm en de lijdende vorm. Je kan onderscheid maken tussen bedrijvende en lijdende vorm. Je kan zinnen met een lijdende vorm herschrijven in de bedrijvende vorm en omgekeerd.
theorie bedrijvende vorm en lijdende vorm
Voorbeelden bedrijvende vorm en lijdende vorm
quizvragen om te oefenen
Nederlands H5 Grammatica, blz. 154-155
opdracht 1 t/m 5
Hoe ging het?
Slide 2 - Tekstslide
Bedrijvende of lijdende vorm
Slide 3 - Tekstslide
Het verschil
Bedrijvend = actief: je (het onderwerp) doet iets
Lijdend = passief: je (het onderwerp) ondergaat iets
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de bedrijvende vorm van 'de jongen gooit de bal'?
A
De bal wordt door de jongen gegooid.
B
De bal is gegooid door de jongen.
C
De jongen gooit de bal.
D
De bal wordt gegooid door de jongen.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de bedrijvende vorm van 'de kat wordt geaaid door het meisje'?
A
De kat wordt geaaid door het meisje.
B
Het meisje aait de kat.
C
De kat wordt door het meisje geaaid.
D
De kat is geaaid door het meisje.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de bedrijvende vorm van 'de auto wordt gerepareerd door de monteur'?
A
De monteur repareert de auto.
B
De auto wordt door de monteur gerepareerd.
C
De auto is gerepareerd door de monteur.
D
De auto wordt gerepareerd door de monteur.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm?
A
Het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm is wie de handeling uitvoert.
B
Er is geen verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm.
C
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin de handelende persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin de handeling ondergaat.
D
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin altijd een persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin altijd een object is.
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Hans heeft mijn jas gisteren per ongeluk meegenomen.
B
Mijn jas is gisteren per ongeluk door Hans meegenomen.
C
Hans zou mijn per ongeluk hebben meegenomen.
D
Hans zal mijn jas per ongeluk gaan meenemen
Slide 11 - Quizvraag
De lijdende vorm wordt ook wel de actieve vorm genoemd.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat denk jij dat een lijdende vorm (passieve zin) inhoudt?
A
Iemand die pijn heeft.
B
Een zin met een lijdend voorwerp.
C
Iets of iemand ondergaat de handeling in een zin.
D
Iets of iets doet iets in een zin.
Slide 13 - Quizvraag
In de lijdende vorm doet het onderwerp ...
A
iets
B
niets
Slide 14 - Quizvraag
'Ik schonk de thee in' wordt in de lijdende vorm ...
A
Ik heb de thee ingeschonken
B
De thee werd door mij ingeschonken
C
Ik schenk de thee in
D
De thee wordt door mij ingeschonken
Slide 15 - Quizvraag
Een zin in de lijdende vorm bevat altijd het hulpwerkwoord worden of zijn.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Een zin in de lijdende vorm heeft nooit een lijdend voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp
Slide 18 - Quizvraag
Selecteer de zin in de lijdende vorm.
A
De koe eet gras.
B
Door de koe wordt het gras gegeten.
C
De koe graast.
D
Obama eet de koe.
Slide 19 - Quizvraag
Niemand neemt mij serieus! Welke lijdende vorm is goed?
A
Ik werd door niemand serieus genomen
B
Ik word door niemand serieus genomen
Slide 20 - Quizvraag
Welk woord attendeert je op de lijdende vorm?
A
met
B
door
C
bij
D
aan
Slide 21 - Quizvraag
Deze zin staat in de lijdende vorm. Het gerecht wordt door de ober geserveerd.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Welke zin staat in de (passieve) lijdende vorm?
A
Lieke zette de taart op het aanrecht
B
De taart wordt door Lieke op het aanrecht gezet
C
Het aanrecht krijgt een taart van Lieke
D
Wordt de taart op het aanrecht gezet
Slide 23 - Quizvraag
Welke zinnen staan in de lijdende vorm?
A
Door Rianne was een prachtige foto gemaakt van een zonsondergang.
B
Toneelspelers repeteren dagelijks voor de komende voorstelling.
C
Door de omwoners werd met man en macht aan de omgewaaide boom getrokken.
Slide 24 - Quizvraag
Is deze zin in bedrijvende of lijdende vorm? 'De bloemen worden geplukt door de kinderen.'
A
Lijdende vorm
B
Allebei
C
Bedrijvende vorm
D
Geen van beide
Slide 25 - Quizvraag
Zet om naar de lijdende vorm: Kim zal haar haren gewassen hebben.
A
De haren zijn door Kim gewassen
B
De haren waren door Kim gewassen
C
De haren zouden door Kim gewassen zijn.
D
De haren zullen door Kim gewassen zijn
Slide 26 - Quizvraag
Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Door de hond was de bank al snel kapot.
B
De leerling zakte al wippend door de stoel heen.
Slide 27 - Quizvraag
Staat de zin in de bedrijvende of de lijdende vorm?
Er is gisteren bij hem ingebroken.
A
bedrijvende vorm
B
lijdende vorm
Slide 28 - Quizvraag
Bedrijvende vorm lijdend maken
Slide 29 - Tekstslide
Van bedrijvend naar lijdend: hoe werkt het?
het lijdend voorwerp wordt het onderwerp
het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint: een door-bepaling
bij het werkwoordelijk gezegde wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt
Slide 30 - Tekstslide
'Meer dan honderd miljoen mensen bekeken dit jaar de Super Bowl.'
Wat voor zinsdeel is 'de Super Bowl'?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 31 - Quizvraag
'De Super Bowl werd dit jaar door meer dan honderd miljoen mensen bekeken.'
Wat voor zinsdeel is 'de Super Bowl'?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 32 - Quizvraag
Wat gaat er mis in de lijdende vorm? Leg uit en/of verbeter.
Bedrijvend: 'Haar buurmeisje gaf al haar verjaardagsgeld in één keer uit.' Lijdend: 'Haar verjaardagsgeld zou door haar buurmeisje in één keer uitgegeven worden.'
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
Zet in de lijdende vorm: 'Mijn kat Maud heeft mijn bank kapot gekrabd.'
Slide 35 - Open vraag
Lijdende vorm bedrijvend maken
Slide 36 - Tekstslide
Zet in de lijdende vorm: 'Mijn kat Maud zal mijn bank kapot krabben.'
Slide 37 - Open vraag
Ik kan nu zinnen omzetten van de bedrijvende naar de lijdende vorm en andersom.