Workshop antwoorden formuleren klas 1 hst 4

Al die v-(ergee)tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Al die v-(ergee)tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1. Alle tips per vraagvorm bekijken
2. Voorbeelden analyeren
3. Zelf oefenen

Slide 2 - Tekstslide

1. De NOEM vraag
 De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem twee plichten een leenman had tegenover de leenheer. (2 pt)

Slide 3 - Tekstslide

Noem twee plichten een leenman had tegenover de leenheer. (2 pt)

Slide 4 - Open vraag

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout.

Slide 5 - Tekstslide

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje. 

Er moet ook altijd een korte conclusie in je antwoord zitten waarbij je een deel van de vraag herhaalt.

Slide 6 - Tekstslide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom missionarissen vooral probeerden om stamhoofden tot het christendom te bekeren. 

Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je de reden voor de missionarissen omschrijft. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit waarom missionarissen vooral probeerden om stamhoofden tot het christendom te bekeren.

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking
Leg uit waarom missionarissen vooral probeerden om stamhoofden tot het christendom te bekeren. 

Antwoord: Missionarissen, geestelijken die heidenen tot het christendom bekeerden (=uitleg begrip), bekeerden juist stamhoofden, omdat de stamhoofden het voorbeeld waren voor het volk. Dus, als een stamhoofd christen was, werd zijn volk dat ook (conclusie).

Slide 9 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen. 

Slide 10 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
VB: Vergelijk de verspreiding van het christendom met die van de islam. (2 pt)

Antwoord: De verspreiding van het islam ging heel erg snel. 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag: Vergelijk de verspreiding van het christendom met die van de islam. (2 pt)
Antwoord: De verspreiding van het islam ging heel erg snel.
Waarom is dit antwoord op de vergelijkingsvraag fout???

Slide 12 - Open vraag

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en word je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of niet waar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven (feiten uit het boek).

Slide 13 - Tekstslide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: In de standensamenleving heeft de adel de hoogste positie.
Is deze stelling juist of onjuist? Leg je antwoord uit met een argument uit het boek.

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 14 - Tekstslide

VB: Stelling: In de standensamenleving heeft de adel de hoogste positie.
Is deze stelling juist of onjuist?
Leg je antwoord uit met een argument uit het boek.

Slide 15 - Open vraag

Uitwerking
Stelling: In de standensamenleving heeft de adel de hoogste positie.
Is deze stelling juist of onjuist?
Leg je antwoord uit met een argument uit het boek.

Antwoord: Deze stelling is onjuist, omdat in de standensamenleving, de manier waarop de bevolking met elkaar samenleeft (=uitleg begrip), de geestelijkheid de hoogste positie heeft. Zij staan in contact met God en God was het belangrijkste in de samenleving. Dus, de geestelijkheid heeft de hoogste positie, de adel staat op plek 2.  (conclusie).

Slide 16 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Er zijn verschillende inzichtvragen.
Meestal moet je een verband uitleggen:
- oorzaak-gevolg
- verband tussen begrippen
- verband tussen bron en begrip (hoort bij de bronvraag)
enz. 

Slide 17 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
Let op: Je antwoord moet bij een inzichtvraag altijd uit meerdere delen bestaan. 
Vaak kun je in de vraag zien uit hoeveel delen:
- Verband tussen begrip 1 en begrip 2 = 2 delen (2 pt)
- Verband tussen oorzaak en gevolgen = minstens 2 delen (2 pt)

Slide 18 - Tekstslide

5. De inzichtvraag
VB: Door het leenstelsel, nam de macht van de koning  uiteindelijk af. Leg dit uit.

TIP: Er zit een begrip in de vraag, leg deze kort uit.
Leg daarna uit wat dat begrip te maken heeft met het afnemen van de macht van de heer.
Eindig met een conclusie (het is immers een leg-uit vraag)

Slide 19 - Tekstslide

Door het leenstelsel, nam de macht van de koning uiteindelijk af. Leg dit uit.

Slide 20 - Open vraag

Uitwerking
 Door het leenstelsel, nam de macht van de koning uiteindelijk af. Leg dit uit.

Antwoord: Het leenstelel is de manier waarop de koning zijn land bestuurd. Hij leent gebied uit aan mannen die hij vertrouwd en laat hen dit land besturen. Deze mannen noem je leenmannen (=begrip). Als de koning geen sterke positie heeft, kan de leenman dit gebied gaan zien als zijn eigendom, en zelf regels en wetten opstellen. Het volk gaat de leenman dan zien als hun leider.
Dus, uiteindelijk kan de macht van de koning afnemen, omdat hij leenmannen laat helpen in het bestuur en niet alles zelf in de hand heeft (conclusie).



Slide 21 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een inzichtvraag met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 22 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/ bewijzen. 

Slide 23 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat horigen bij de grond hoorden waarop zij leefden.


Een edelvrouw en haar zoon schenken grond aan een klooster in Frankrijk.

"Laat alle gelovigen weten dat wij, Doda en haar zoon Letbald, aan het klooster van Cluny enige van onze bezittingen schenken om de monniken te helpen. We schenken een stuk land aan het klooster, met de boeren die daar grond hebben: Sicbardus met vrouw en kinderen, Roman met vrouw en kinderen, Dominic met vrouw en kinderen, Jean met vrouw en kinderen, ..."

Slide 24 - Tekstslide

6. De bronnenvraag 
Stappenplan voorbeeldvraag:
1. Zeg eerst LETTERLIJK wat je ziet/leest in de bron.
2. Leg daarna uit wat dat te maken heeft met de vraag.
3. Eindig met een conclusie. (verlicht bij de leg-uit vraag)

Slide 25 - Tekstslide

Leg, met behulp van de bron, uit dat horigen bij de grond hoorden waarop zij leefden.
Een edelvrouw en haar zoon schenken grond aan een klooster in Frankrijk.

"Laat alle gelovigen weten dat wij, Doda en haar zoon Letbald, aan het klooster van Cluny enige van onze bezittingen schenken om de monniken te helpen. We schenken een stuk land aan het klooster, met de boeren die daar grond hebben: Sicbardus met vrouw en kinderen, Roman met vrouw en kinderen, Dominic met vrouw en kinderen, Jean met vrouw en kinderen, ..."
Tekst

Slide 26 - Open vraag

Uitwerking
Vraag: Leg, met behulp van de bron, uit dat horigen bij de grond hoorden waarop zij leefden.

Antwoord: ik lees in de bron dat: een edelvrouw en haar zoon een stuk grond weggeven aan een klooster. Zij schenken het stuk land met de boeren die daar wonen, bijv. Sicbardus met vrouw en kinderen (= bron). Sicbardus en zijn vrouw en kinderen mogen dus op het land blijven wonen. Zij krijgen wel een andere heer van het domein, namelijk het klooster. Dus, zo kun je zien dat horigen bij de grond horen waarop zij leefden (=conclusie).

Slide 27 - Tekstslide