Nodig: schrift, rekenmachine en binas en eventueel lesboek.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets
4VWO paragraaf 7.1, 7.2 en 7.3
Nodig: schrift, rekenmachine en binas en eventueel lesboek.
Slide 1 - Tekstslide
Lees de leerdoelen van 7.1 Zure en basische oplossingen
Slide 2 - Tekstslide
Sleep de termen naar de juiste plaats op de pH schaal.
zure oplossing
neutrale oplossing
basische oplossing
Slide 3 - Sleepvraag
Noteer de naam van de leerling met het juiste idee.
Slide 4 - Open vraag
Maak deze zin af:
Een zuur is ...
Slide 5 - Open vraag
Maak deze zin af:
Een basische oplossing bevat ...
Slide 6 - Open vraag
BASE
ZUUR
Zuur of base? Sleep de formules naar het juiste vak.
Slide 7 - Sleepvraag
Ethaanzuur kan .... H+ ionen afstaan
A
4
B
3
C
2
D
1
Slide 8 - Quizvraag
Oxaalzuur kan .... H+ ionen afstaan
A
4
B
3
C
2
D
1
Slide 9 - Quizvraag
Sleep de formule naar de juiste naam.
chloride-ion
fosfaation
fosforzuur
zwavelzuur
acetaation
nitraation
carbonaation
sulfaation
koolzuur
salpeterzuur
azijnzuur
waterstofchloride
Slide 10 - Sleepvraag
Als je het gas HCl door water leidt, ontstaat de oplossing die hiernaast schematisch is weergegeven. Deze oplossing heet zoutzuur.
Je noteert zoutzuur als:
A
H+ (aq) + Cl-(aq)
B
H+ (g) + Cl-(g)
C
HCl (aq)
D
HCl (g)
Slide 11 - Quizvraag
Wat is er fout gegaan bij de notatie van de vergelijking over het oplossen van perchloorzuur (HClO4 (l)) in water?
HClO4 (aq)+ H2O (l)-> ClO4 (aq) + H3O (aq)
Slide 12 - Open vraag
Vraag 9) Sleep de formule naar de juiste naam.
hydroxide-ion
oxide-ion
ammoniak
carbonaation
waterstofcarbonaation
koolzuur
ammoniumion
natronloog
kaliloog
kalkwater
Na+ (aq) + OH-(aq)
K+ (aq) + OH-(aq)
Ca2+ (aq) + 2 OH- (aq)
Slide 13 - Sleepvraag
Geef de evenwichtsvoorwaarde voor het waterevenwicht
Slide 14 - Open vraag
Wanneer je een zure oplossing verdunt met water ...
A
... wordt de pH lager.
B
blijft de pH gelijk.
C
... wordt de pH hoger.
Slide 15 - Quizvraag
Een oplossing met pH = 2,0 wordt 10x verdund. Wat wordt de nieuwe pH?
A
pH = 0,20
B
pH = 1,0
C
pH = 3,0
Slide 16 - Quizvraag
De pH van een zure oplossing is 4,18. Bereken [H3O+ (aq)] in het juiste aantal significante cijfers.
Slide 17 - Open vraag
In 1,00 L water wordt 4,5x10-3 mol NaOH opgelost. Bereken de pH in het juiste aantal significante cijfers.
Slide 18 - Open vraag
Tommy wil de pH bepalen van een oplossing. Hij mengt in 4 reageerbuizen steeds een beetje oplossing met een indicator. Geef zo precies mogelijk aan tussen welke grenzen de pH van de oplossing ligt. Gebruik binas T52A.
A
3,8 < pH < 5,5
B
3,8 < pH < 4,4
C
5,4 < pH < 5,5
D
4,4 < pH < 4,8
Slide 19 - Quizvraag
YESSSS!
paragraaf 7.1 is klaar!
Slide 20 - Tekstslide
Leerdoelen 7.2 Sterk en zwak
Slide 21 - Tekstslide
A
Dat doen de moleculen van salpeterzuur die in de oplossing bewegen.
B
Salpeterzuur is een sterk zuur en splitst in ionen en die kunnen bewegen in de oplossing
C
Omdat de oplossing een hoge pH heeft
D
Waterstof reageert met het negatieve ion
Slide 22 - Quizvraag
Ik los 1,0 mol van een sterk zuur en 1,0 mol van een zwak zuur op in water.
Welke oplossing geleidt de stroom het beste en waarom?
Slide 23 - Open vraag
Wat is de juiste notatie van een oplossing van fosforzuur? Tip: kijk in tabel 49 of fosforzuur een sterk of zwak zuur is.
A
H3PO4(aq)
B
H3O+(aq)+H2PO4−(aq)
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de juiste notatie van een oplossing van salpeterzuur?
A
HNO3(aq)
B
H3O+(aq)+NO3−(aq)
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de juiste notatie van een ammoniakoplossing?
A
NH3(aq)
B
NH4+(aq)+OH−(aq)
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de juiste notatie voor een oplossing van calciumoxide?
A
CaO(aq)
B
Ca2+(aq)+O2−(aq)
C
Ca2+(aq)+2OH−(aq)
Slide 27 - Quizvraag
In een oplossing van methaanzuur stelt het volgende evenwicht zich in.
Waar ligt het evenwicht? Zoek uit met behulp van de Kz
A
evenwicht ligt links
B
evenwicht ligt rechts
Slide 28 - Quizvraag
Welke uitspraak is waar?
Hoe zwakker een zuur is hoe ...
A
... hoger de waarde van de Kz van het zuur en hoe sterker de geconjugeerde base.
B
... lager de waarde van de Kz van het zuur is en hoe sterker de geconjugeerde base.
C
... hoger de waarde van de Kz van het zuur en hoe zwakker de geconjugeerde base.
D
... lager de waarde van de Kz van het zuur en hoe zwakker de geconjugeerde base.
Slide 29 - Quizvraag
Welke oplossing heeft de hoogste molariteit?
Zoek uit aan de hand van de Kb waarden.
A
NaCN oplossing met pH = 9
B
NaF-oplossing met pH = 9
Slide 30 - Quizvraag
Er zijn twee oplossing, beide met
A
pH van oplossing 1 =
pH van oplossing 2
B
pH van oplossing 1 >
pH van oplossing 2
C
pH van oplossing 1 <
pH van oplossing 2
Slide 31 - Quizvraag
YESSSS!
paragraaf 7.2 is ook klaar!
Nu nog een paar vragen over paragraaf 7.3
Slide 32 - Tekstslide
Leerdoelen 7.3 Bijzondere zuren en basen
Slide 33 - Tekstslide
Een ijzer(III)chloride-oplossing is een beetje zuur.
Welk deeltje veroorzaakt dit zure karakter?
A
Cl−(aq)
B
Fe(H2O)63+(aq)
Slide 34 - Quizvraag
Omar maakt een oplossing van het zout NaHS. Is deze oplossing zuur of basisch? Zoek uit m.b.v. de Kz en de Kb van het relevante deeltje (een amfolyt).
A
De oplossing is zuur
B
De oplossing is basisch
Slide 35 - Quizvraag
Als je CO2 (g) in water leidt ontstaat een zure oplossing. Leg uit hoe dit komt.
Slide 36 - Open vraag
goed gewerkt!
Op de volgende dia ga je door naar de evaluatie
Slide 37 - Tekstslide
Schrijf in je eigen woorden twee dingen op die je bij het oefenen van deze paragraaf hebt geleerd.
Slide 38 - Open vraag
Schrijf twee dingen op die je nog onduidelijk vindt bij deze paragraaf.