Les 12 - H3 Grammatica zinsdelen

Les 12 - Grammatica zinsdelen
3havo
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 12 - Grammatica zinsdelen
3havo

Slide 1 - Tekstslide

Deze les...
Startopdracht - blz. 92
Uitleg - jaja, heel veel...........
Samen oefenen - LessonUp
Zelf aan de slag - Online
Huiswerk?
Leerdoel: 
Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Startopdracht - blz. 92
In elke zin zit een fout.

Weet jij om welke fout het gaat?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is er mis met de eerste zin?

Karima vond in haar kookboek een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.

Slide 4 - Open vraag

Wat is er mis met de tweede zin?

In de krant stond een paginagrote advertentie van een bedrijf die nieuwe medewerkers zocht.

Slide 5 - Open vraag

Wat is er mis met de derde zin?

Zodra de brandweer arriveerde, begonnen ze te blussen.

Slide 6 - Open vraag

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Uitleg - blz. 92

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg - blz. 92
De-woorden: die
Het-woorden: dat
Het meisje dat daar loopt, is mijn buurmeisje.
Het artikel dat ik net heb gelezen, is erg leuk

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg - blz. 92
Het-woorden zijn onzijdig. Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden: Amsterdam en zijn parkeerproblemen
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Als je aan een woord niet kunt zien dat het vrouwelijk is, zoek je het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) op in het woordenboek. Van sommige woorden kun je echter wel vaststellen dat ze vrouwelijk zijn:
- vrouwelijke personen en dieren: de actrice, de leeuwin

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Regels
Gebruik in het meervoud ze en zij als onderwerp. Als het om personen gaat, kun je ze of zij gebruiken en bij zaken gebruik je ze. Hun is NOOIT het onderwerp.
Hun gaan naar school = Zij gaan naar school.
  • Gebruik hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
  • Ik heb hen net gesprek.
  • Die tassen zijn van hen.

Slide 12 - Tekstslide

Regels
  • Gebruik het verwijswoord hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en als bezittelijk voornaamwoord:
– Mijn opa en oma zijn bang dat zij (ow) de trein naar Schiphol niet halen, maar ik heb hun (mv) verzekerd dat ik hen (lv) op tijd kom ophalen.
  • Gebruik het verwijswoord wat als je verwijst naar dat en datgene, een onbepaald voornaamwoord, een overtreffende trap of een hele zin:
 – Op mijn verjaardag gaan we indoor surfen, wat ik erg leuk vind. (hele zin) 

Slide 13 - Tekstslide

Regels
  • Gebruik daar/waar+voorzetsel als je naar dieren en dingen verwijst en voorzetsel + wie als je naar personen verwijst:
– Afgelopen week vielen drie mensen in het water, omdat zij dachten dat het roodgekleurde kroos een gravelbaan was waarop ze konden lopen.
– De bondscoach roept vijf debutanten op, van wie twee van AZ.  

Slide 14 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 15 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 16 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 17 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin is juist?
timer
0:30
A
Het capitool dat ik bestormde.
B
Het capitool die ik bestormde.

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is juist?
timer
0:30
A
Ik had laatst een tomaat en dat was vierkant.
B
Ik had laatst een tomaat en die was vierkant.

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is juist?
timer
0:30
A
De kat waarmee Stan naar kattenshows gaat is siamees.
B
De kat met wie Stan naar kattenshows gaat is siamees.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is juist?
timer
0:30
A
De agent door wie ik gearresteerd werd.
B
De agent waardoor ik gearresteerd werd.

Slide 22 - Quizvraag

De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 23 - Quizvraag

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 24 - Sleepvraag

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 25 - Sleepvraag

Aan de slag - online
Maak van Hoofdstuk 3, Grammatica zinsdelen, Verwijswoorden opdracht 1 en 2

Maak van Hoofdstuk 3, Formuleren, Fouten met verwijswoorden
opdracht 1, 2 en 3

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk?
Maak de opdrachten af:
H3, Grammatica zinsdelen: opdracht 1 en 2
H3, Formuleren: opdracht 1, 2 en 3

LET OP: morgen betoog presenteren in groepjes, dus denk aan je voorbereiding en powerpoint!

Slide 27 - Tekstslide