Naamwoordelijk gezegde - talent paragraaf 3.7

Doel van vandaag
Na deze les weet je wat het naamwoordelijk gezegde is
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel van vandaag
Na deze les weet je wat het naamwoordelijk gezegde is

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Koppelwerkwoorden
Een koppelwerkwoord koppelt het
onderwerp aan het naamwoordelijk deel




Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I ben I docent Nederlands op het CCC
Onderwerp = ik
Ben = koppelwerkwoord (zijn)
Naamwoordelijk deel = docent Nederlands op het CCC
Naamwoordelijk gezegde =  ben docent Nederlands op het CCC


Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I word I dokter in het Erasmus ziekenhuis
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I word I dokter aan het Erasmus ziekenhuis
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Het huis  I leek I onbewoond.
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
De uitslag I bleek I bij iedereen I bekend.
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
zijn, worden, blijven, blijken,
lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Niet uit je hoofd leren, helpt wel mee om het
naamwoordelijk gezegde in een zin te herkennen !

Slide 9 - Tekstslide

Die jongen is een prins.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 10 - Quizvraag

Hij gaat op tijd naar huis.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 11 - Quizvraag

De buurman blijkt een dief.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 12 - Quizvraag

Het proefwerk is pittig.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 13 - Quizvraag

Ik zit steeds te gapen.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 14 - Quizvraag

Hij lijkt erg moe.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 15 - Quizvraag

Opdrachten uit het boek
Maak 1, 2 (huiswerk vandaag)
Maar 3, 4, 5 (huiswerk morgen)

Slide 16 - Tekstslide