Inflatie

Inflatie
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Inflatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  1. Uitleg (15min)
  2. Groepsopdracht (30min)
  3. Zelfstandige verwerking (20min)
  4. Afsluiting (10min)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we leren?
  • We weten wat inflatie is.
  • We weten wat koopkracht is.
  • We kennen het verschil tussen vormen van inflatie.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee omschrijvingen van het begrip inflatie zijn juist?
Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
A
Een gemiddelde prijsstijging
B
Een gemiddelde prijsdaling
C
Het geld wordt meer waard
D
Het geld wordt minder waard

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is duurder geworden?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

  • Stel dat je met vier vrienden in de snackbar gaat eten en jij trakteert. Je hebt €10,- bij je en een portie bitterballen (met mosterd!) kost €2,-. Je kan dus vijf portie bitterballen bestellen en hebt precies genoeg geld voor jezelf en je vier vrienden (€10 : €2 = 5 porties).
  • Een jaar later zit je met je vier vrienden in dezelfde snackbar en heb je weer €10,- bij je. Omdat de prijzen van ragout omhoog gegaan zijn, vraagt de snackbar nu €2,50 voor een portie bitterballen. Er is dus sprake van kosteninflatie. Met diezelfde €10,- kan je nu nog maar 4 portie bitterballen kopen (€10 : €2,50 = 4 porties).
Taalsteun
Ragout is een gerecht dat bestaat uit eerder gegaarde stukjes gesneden vlees, gevogelte of vis in een gekruide saus.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vormen van inflatie
Kosteninflatie
Meer kosten
Bijvoorbeeld: loon, ingrediënten, misoogst
Vormen van inflatie
Bestedingsinflatie
- Veel vraag naar producten
- Weinig aanbod van producten
Winstinflatie
- Bedrijf wilt meer winst maken
- Veel vraag naar producten
- Monopoly
- BTW verhoging

Geïmporteerde inflatie
Producten of grondstoffen van het buitenland worden duurder.

Taalsteun
Inflatie betekent letterlijk opblazen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De lonen stijgen, dit berekenen bedrijven door. Hierdoor stijgen de verkoopprijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doordat werknemers meer loon krijgen gaan ze meer kopen. Hierdoor stijgen de prijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De BTW wordt verhoogt waardoor het product eigenlijk € 1,79 zou moeten kosten. Toch verhoogt het bedrijf de prijs naar € 1,99
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De prijs van olie stijgt op de internationale markt.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Groepsopdracht

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1a. Ja, meer vraag naar boter.

Vraag 2. Bestedingsinflatie

Vraag 3.
"De vraag naar boter is in Europa sterk gestegen maar het aanbod blijft beperkt"

Vraag 4.
Mensen willen steeds meer boter, maar bedrijven gaan niet meer boter verkopen dan ze al doen.



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp:

Groen: basis opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.
Groepsopdracht

Artikel 1 (tot het kopje "suikertaks", niet verder.)

Artikel 2 (tot het kopje "Verwarming aan", niet verder.)

Artikel 3 (tot het kopje "AH maakte in 75......", niet verder.)

Artikel 4 (tot het kopje "economische groei", niet verder.)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp:

Groen: basis opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.
Groepsopdracht

  • Artikel 1 (Kosteninflatie)
    "hogere transportkosten. Vers fruit werd meer dan een kwart duurder door tegenvallende oogsten veroorzaakt door het weer."

  • Artikel 2 (Bestedingsinflatie)
    "Onder meer door de gestegen vraag naar gas lopen de prijzen hard op."
    "Door de huidige coronaversoepelingen komt het MKB weer op gang, trekt de economie weer aan en stijgt de vraag naar gas weer."

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp:

Groen: basis opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.
Groepsopdracht

  • Artikel 3 (Winstinflatie)
    "Veel aanbieders verhogen hun productprijzen om dit te bereiken"
    "Vrijwel alle supermarkten stellen hun prijzen na de btw-verhoging in januari opnieuw bij, zodat de getallen op een 9 eindigen."

  • Artikel 4 (Geïmporteerde inflatie)
    "De olieprijs blijft maar stijgen en daarmee de benzineprijs aan de pomp. "
    "Want maandag steeg de prijs tot boven de 70 dollar voor een vat Brent-olie, de internationale maatstaf voor de olieprijs."

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp:

Groen: basis opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.
Groepsopdracht Evaluatie

  • Hoe ging de rollen verdeling?
  • Hoe ging het lezen van de opdracht?
  • Hoe ging het lezen van de artikelen?
  • Kon je op 1 lijn komen met je groepje?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp:

Groen: basis opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.
Zelfstandige verwerking
Maak zelfstandig de opdrachten via LessonUp
(pagina 17):LessonUp.app/invite/h/2Q4cSgQ2aS5tZePd4

Groen: basis opdrachten
Oranje: extra oefenen
Rood: extra opdrachten

Heb je toch vragen? Vraag het eerst aan je buurman of buurvrouw.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie betekent:
A
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld dalen.
B
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld stijgen.
C
alle goederen en diensten goedkoper worden.
D
alle goederen en diensten duurder worden.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige verwerking
Lees de volgende pagina en schrijf de formule over die heb je nodig!
Maak daarna opdrachten 1 en 2.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1

De inflatie is 2,5%.
De lonen stijgen met 4%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2

De lonen stijgen met 1,5%.
De inflatie is 2%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
0,5% gestegen
B
3,5% gestegen
C
0,5% gedaald
D
3,5% gedaald

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende opdrachten
Heb je opdracht 1 en 2 goed beantwoordt dan mag je door naar opdracht 7 en 8.

Heb je een fout gemaakt bij opdracht 1 of 2 dan:
Lees de volgende 2 pagina's en schrijf de formule over die heb je nodig!!
Maak daarna opdrachten 3 t/m 6.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koopkracht
Gevolgen van inflatie

Inflatie wordt vaak gezien als een slecht ding, omdat alles duurder wordt. Een lage inflatie is echter goed voor de economie. Wanneer je geld steeds iets minder waard wordt, zal je sneller producten gaan kopen. Als je namelijk langer wacht, kun je minder kopen voor hetzelfde geld.

Als de inflatie heel hoog is en de lonen niet meestijgen, gaat de koopkracht van consumenten omlaag. De prijzen gaan dan snel omhoog en mensen verdienen niet meer geld. Hierdoor kunnen mensen minder dingen kopen en gaan producenten minder produceren.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Als de lonen meer stijgen dan de prijzen dan ... de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4
Als de prijzen meer stijgen dan de lonen dan ........ de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5

De lonen stijgen met 5%.
De inflatie is 1,5%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
3,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
3,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6

De lonen stijgen met 2%.
De inflatie is 1%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
3% gestegen
B
1% gestegen
C
3% gedaald
D
1% gedaald

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende opdrachten
Maak opdrachten 7 en 8.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 7

De inflatie is 3%
De arbeiders willen een loonsverhoging van 5%
Met hoeveel procent moeten de lonen stijgen om een prijscompensatie te bereiken?
A
2%
B
8%
C
3%
D
5%

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 8

De inflatie is 2%
De arbeiders willen een loonsverhoging van 2%
Met hoeveel procent moeten de lonen stijgen om een prijscompensatie te bereiken?
A
2%
B
4%
C
3%
D
0%

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende opdrachten
Heb je opdracht 7 en 8 goed beantwoordt dan mag je door naar opdracht 12 en 13.

Heb je een fout gemaakt bij opdracht 7 of 8 dan:
Lees de volgende pagina en schrijf de formule over die heb je nodig!!
Maak daarna opdrachten 9 t/m 11.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijscompensatie
Als er inflatie is, willen werknemers dat hun loon stijgt, zodat ze er niet in koopkracht op achteruitgaan. Als de lonen net zo veel stijgen als de prijzen, noem je dat prijscompensatie.

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %



Bijvoorbeeld:
3% loonsverhoging - 3% inflatie = 0% koopkracht dus niet gestegen maar ook niet gedaald





3%
3%
0%

Slide 36 - Tekstslide

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Opdracht 9

Wanneer is er sprake van prijscompensatie?
A
Als de lonen meer stijgen dan de inflatie
B
Als de inflatie meer stijgt dan de lonen
C
Als de stijging van de lonen en de inflatie hetzelfde is

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 10

De inflatie is 3%
De arbeiders willen een loonsverhoging van 1%
Met hoeveel procent moeten de lonen stijgen om een prijscompensatie te bereiken?
A
2%
B
4%
C
3%
D
1%

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 11

De inflatie is 1%
De arbeiders willen een loonsverhoging van 0,5%
Met hoeveel procent moeten de lonen stijgen om een prijscompensatie te bereiken?
A
2%
B
0,5%
C
1,5%
D
1%

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende opdrachten
Maak opdracht 12 en 13.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 12: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
- Een algemene prijsstijging van goederen en diensten.
- De hoeveelheid goederen en diensten
die je met je inkomen kunt kopen.
- Het inkomen dat je in euro's verdient.
- De lonen stijgen net zo veel als de prijzen.
- Je inkomen waarbij je rekening houdt met de inflatie.
- Een algemene prijsdaling van goederen en diensten.
- De Nederlandse overheid probeert
de inflatie rond de 2% te houden.
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
inflatie
prijsstabiliteit
Nominaal inkomen
koopkracht
Reëel inkomen
prijscompensatie
deflatie

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen is je .............................................
Een algemene prijsstijging van producten noem je .............................................
Als je nominaal inkomen stijgt en er is inflatie, dan is de stijging van je ............................................. inkomen lager.
Als je ............................................. krijgt, stijgt je loon net zo hard als de prijzen, zodat je ............................................. gelijk blijft.
Inflatie wordt veroorzaakt door ............................................. stijgingen, hogere prijzen van ............................................. en hogere ............................................. die de overheid oplegt.
Ook veel vraag naar of weinig ............................................. van producten zorgt voor prijsstijging.
Het is de taak van de ............................................. om de inflatie in de eurozone laag te houden.
Opdracht 13: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
koopkracht
inflatie
reële
prijscompensatie
koopkracht
loon
grondstoffen
belastingen
aanbod
ECB

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgende opdrachten
Ben je nu al klaar? Wat goed zeg!
Je mag nu aan de slag met de extra opdrachten 14 t/m 18.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 14

Waarom vinden economen deflatie slechter voor de economie dan inflatie?
A
Consumenten zullen sneller geld besteden, want ze verwachten dat de prijzen hoger worden.
B
Consumenten zullen sneller geld besteden, want ze verwachten dat de prijzen lager worden.
C
Consumenten zullen wachten met geld besteden, want ze verwachten dat de prijzen hoger worden.
D
Consumenten zullen wachten met geld besteden, want ze verwachten dat de prijzen lager worden.

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 15

De lonen zijn in het derde kwartaal van dit jaar 1,1% hoger dan een jaar geleden. De loonstijging is nagenoeg gelijk aan de inflatie, die 1% bedroeg. Dat blijkt uit cijfers van het CBS.

Welk gevolg heeft dit nieuws voor de koopkracht?
A
De koopkracht blijft ongeveer gelijk.
B
De koopkracht gaat flink omhoog.
C
De koopkracht gaat flink omlaag.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 16
De lonen zijn in het derde kwartaal van dit jaar 1% hoger dan een jaar geleden. De loonstijging is nagenoeg gelijk aan de inflatie, die 1,1% bedroeg. Dat blijkt uit cijfers van het CBS.
Is er sprake van prijscompensatie? Leg je antwoord uit.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 17

Vorig jaar verdiende je in totaal € 1.680 met je bijbaan. Dit jaar steeg je inkomen naar € 1735,44. De inflatie is 0,9%. Bereken hoeveel procent je reële loonstijging is.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 18

Het maandinkomen van Jacques was vorig jaar € 2.114,45. Dit jaar is zijn loon verhoogd naar € 2.180. De inflatie is dit jaar 2,3%. Bereken of zijn reële inkomen is gestegen of gedaald. Schrijf je berekening op.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als de gemiddelde prijzen stijgen is er sprake van...
A
Deflatie
B
Koopkracht
C
Prijscompensatie
D
Inflatie

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je inkomen waarbij je rekening houdt met de inflatie.
A
Deflatie
B
Koopkracht
C
Prijscompensatie
D
Inflatie

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de inflatie en de stijging van lonen hetzelfde zijn dan is er sprake van...
A
Deflatie
B
Koopkracht
C
Prijscompensatie
D
Inflatie

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem 1 van de vormen van inflatie.

Slide 53 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie
  • Kon je geconcentreerd werken?
  • Heb je extra oefenopdrachten moeten maken?
  • Hoe vond je de afwisseling tussen de groepsopdrachten en de zelfstandige verwerking?
  • Hoe voel jij je?

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies