Levensloop hoofdstuk 1

Noem een keuzevraagstuk voor de overheid.
Bijv: lenen of belastingen omhoog?
1 / 42
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Noem een keuzevraagstuk voor de overheid.
Bijv: lenen of belastingen omhoog?

Slide 1 - Open vraag

Noem een keuzevraagstuk voor jouzelf.
Bijv: huiswerk maken of chillen

Slide 2 - Open vraag

Investeren
  • = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren (en verkopen)
  • Bijv. een tractor

Slide 3 - Tekstslide

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk
maken 1.5 t/m 1.10 voor de volgende les;  

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat gaan we leren vandaag?
  • wat een budgetlijn is
  • hoe we een budgetlijn tekenen
  • waardoor een budgetlijn verschuift
  • hoe je een budgetvergelijking opstelt

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Maak 1,11 en 1,12

Slide 18 - Tekstslide

Nominaal en reëel
Het nominale budget is het budget in euro's.
Het reële budget : ook wel de koopkracht van het budget genoemd, is de hoeveelheid goederen en diensten die je voor het nominale budget kan kopen.

Dus..de koopkracht van een vast nominaal budget kan veranderen als de prijzen veranderen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen gehaald?
Weet je:
  • wat een budgetlijn is?
  • hoe we een budgetlijn tekenen?
  • waardoor een budgetlijn verschuift?
  • hoe je een budgetvergelijking opstelt?

Slide 21 - Tekstslide

huiswerk
Maken 1.3 t/m 1.15

Slide 22 - Tekstslide

Een schaars goed is:
A
Een goed waar weinig van is.
B
Een goed waar arbeid, kapitaal en/of natuur voor ingezet zijn.
C
Een goed waar weinig vraag naar is.
D
Het tegenovergestelde van een vrij goed.

Slide 23 - Quizvraag

Economie bestudeert:
(Kies het beste antwoord)
A
Modellen
B
Geld
C
Rationeel handelen
D
Keuzegedrag van bedrijven, overheid en burgers

Slide 24 - Quizvraag

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een activiteit
B
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een bedrijf
C
Lijn die mogelijkheden aangeeft van de overheid
D
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een te besteden bedrag

Slide 26 - Quizvraag

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 27 - Quizvraag

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 28 - Quizvraag

Als het budget
17 euro is en chips € 0,75 kost wat is
dan de formule van deze budgetlijn?
A
17= 0,75C + 1F
B
17= 17C + 22,5F
C
B= 1C +0,75F
D
B= 0,75C + 17F

Slide 29 - Quizvraag

Een Budgetlijn verschuift naar links als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument de loterij wint.
D
De consument meer chips koopt

Slide 30 - Quizvraag

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 31 - Quizvraag


Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Nee, want de uitkomst is optimaal
B
Nee, want de korting geldt alleen op vrijdag
C
Ja, want er is een suboptimaal Nash-evenwicht
D
Ja, want ze hebben beide een dominante strategie

Slide 32 - Quizvraag

Wat is GEEN OPLOSSING voor het gevangenendilemma?
A
Sociale normen
B
Zelfbinding
C
Collectieve dwang
D
Meeliftgedrag

Slide 33 - Quizvraag

Bij een gevangenendilemma is er …..
A
altijd sprake van een dominante keuze
B
geen cel waar beide partijen beter af zijn
C
sprake van een inelastische vraag
D
nooit sprake van meeliftgedrag

Slide 34 - Quizvraag

SPELEN!
5 minuten lang boter, kaas en eieren spelen met je buurman/buurvrouw

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Strategie
Dominante strategie 
Optimale strategie
Nash-evenwicht 

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Herhaald simultaan spel
als een gevangenendilemma vaak wordt herhaald kunnen spelers zich coöperatief opstellen. 
Deze kan ook ontstaan door een bindende afspraak

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Huiswerk
Opdracht 1.16, 1.17, 1.18, 1.21, 1.22, 1,23, 1.25
+ ZELFTEST

Slide 42 - Tekstslide