In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Vraagzinnen kun je op twee manieren vormen.
1. Een vraag mag beginnen met een vorm van 'to be' (am, are is, was, were), met een vorm van "to have got" (have got en has got) of met één van de hulpwerkwoorden.
2. Vragen beginnen met do, does of did.
Zie je een van deze vormen in de zin staan?
To be, to have got of een hulpww?
Hulpww: can, could, will, should, may, might, must, ought to.
Dan zet je die vorm vooraan en de rest van de zin blijft hetzelfde.
Dionne was the first to congratulate me.
Was Dionne the first to congratulate me?
He has got a nice car.
Has he got a nice car?
Vormen van to be: am, are, is, was, were
Vormen van have got: have got, has got.
Zie je alleen have/has in de zin staan?
Gebruik manier 2 om een vraag te maken!
Zie je de werkwoorden van manier 1 niet in de zin staan?
Dan gebruik je do, does of did om een vraag te maken.
Do / Does > tegenwoordige tijd.
Does bij she/he/it.
Do bij alle andere personen.
Did => verleden tijd (bij alle personen)
Did => verleden tijd
Did bij alle personen gebruiken.
Did he work at the supermarket yesterday?
Gebruik je did in de vraag - 2e werkwoord als hele werkwoord
I work in the supermarket every Saturday.
Do I work in the supermarket every Saturday?
Peter plays the lead role in this show.
Does Peter play the lead role in this show?
Na een vorm van 'to do' gebruik je het hele werkwoord.
Gebruik:
- om te vragen om bevestiging
- ergernis of ongeloof uit drukken
Can't you tell me more?
Isn't the music too loud?
Hoe maak je een ontkennende vraag?
- Vorm van 'to be', 'to have got' of hulpwerkwoord
vooraan zetten
- Not samenvoegen met het 1e ww
Rest van de vraag blijft hetzelfde.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.