1. Je kent de bepaalde lidwoorden in het Duits.
2. Je kent de onbepaalde lidwoorden in het Duits.
3. Je kent de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits.
4. Je kunt de grammatica in bekende situaties toepassen.
5. Je kunt de grammatica in nieuwe situaties toepassen.
6. Je kunt de grammatica uitleggen (in het Nederlands).