herhaling h8 evolutie en start populatiegenetica

Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld?
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er door micro-evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan
D
Dat er veel apen zijn.
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld?
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er door micro-evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan
D
Dat er veel apen zijn.

Slide 1 - Quizvraag

Staartwervels bij de mens bewijzen evolutie...
A
doordat ze rudimentaire organen zijn.
B
door dat ze embryologisch gelijk zijn
C
door dat ze overeenkomst in bouw laten zien.
D
totaal niet.

Slide 2 - Quizvraag

Welk element zorgt voor soortvorming in het allopatrisch model?
A
specialisatie op voeding
B
seksuele selectie
C
geografische isolatie
D
de Galapagos eilanden

Slide 3 - Quizvraag

3 voorwaarden voor evolutie
1.  Er is variatie
2.  De variatie is erfelijk
3.  Er is (natuurlijke) selectie

Slide 4 - Tekstslide

Populatiegenetica
Zonder selectiedruk is de doorgifte van de genen willekeurig.
Wie met wie paart, berust dan op toeval.

Allelfrequenties binnen populatie blijven dan constant.
Hiermee kun je gaan rekenen.

Slide 5 - Tekstslide

Populatiegenetica: wat speelt er allemaal in een populatie?
populatie:
  • alle individuen van een soort in een bepaald gebied, samen onderling voortplantend
genenpool:
  • alle allelen op alle loci in een populatie
genenpool wordt beïnvloed door:
  • gene flow (uitwisseling van genen tussen verschillende populaties)
  • natuurlijke selectie (een allel kan een selectievoordeel of -nadeel hebben)
  • seksuele selectie (vrouwtjes kunnen een bepaalde eigenschap prettiger vinden)
  • genetic drift (niet verklaarbare verschuivingen in frequenties)
  • founder effect (een kleine groep sticht een nieuwe populatie met andere verhoudingen)
  • bottleneck effect (door een gebeurtenis blijft er een klein deel met andere verhouding over)

Slide 6 - Tekstslide

Wet van Hardy-Weinberg
Geen beïnvloedende factoren → dan blijven de genfrequenties generaties lang constant.

Populatie moet voldoen aan volgende voorwaarden:
  •     Grote populatie
  •     Geen mutaties
  •     Geen emigratie/immigratie
  •     Geen selectie
  •     Paren volgens toeval

Slide 7 - Tekstslide

Populatiegenetica: hoe werkt dat gereken dan?
allelfrequentie
  • geeft aan hoe vaak een allel (van één gen) voorkomt in de populatie;
  • uitgedrukt als een getal tussen 0 en 1
  • dus een allelfrequentie van 0,852 geeft aan dat 85,2 procent van alle allelen in de populatie dat betreffende allel is

genotypefrequentie
  • geeft aan hoe vaak een genotype voorkomt in de populatie
  • uitgedrukt tussen 0 en 1
  • dus een genotype frequentie van 0,761 geeft aan dat 76,1  procent van de individuen van de populatie dat betreffende genotype hebben


  • founder effect (een kleine groep sticht een nieuwe populatie met andere verhoudingen)
  • bottleneck effect (door een gebeurtenis blijft er een klein deel met andere verhouding over)

Slide 8 - Tekstslide

Populatiegenetica: allelfrequenties
dominant allel: A
recessief allel: a

frequentie dominant allel A = p
frequentie recessief allel a = q

Hoeveel is dan p + q?

Precies, en dat is de eerste Wet van Hardy-Weinberg:
p + q = 1

Slide 9 - Tekstslide

Populatiegenetica - genotypefrequentie
Welke genotypen zijn nu mogelijk? AA, Aa en aa
Wat is hun frequentie?
genotype aa heeft frequentie q x q dus q2 (q-kwadraat)

genotype AA heeft frequentie p x p dus p2 (p-kwadraat)

genotype Aa (of aA) heeft frequentie 2 x p x q dus 2pq

En daarmee kom je tot de tweede wet van Hardy-Weinberg: zie hierboven!
p2+2pq+q2=1

Slide 10 - Tekstslide

DUS: Hardy-Weinberg
allelfrequenties: p+q= 1
genotypefrequenties: p2+ 2pq+q2=1

Slide 11 - Tekstslide

Hardy-Weinberg: waar komt het vandaan?

Slide 12 - Tekstslide

Hardy Weinberg: de regel
Gebruik de p en q van de allelfrequentie om de genotype frequentie uit te rekenen.
p2+2pq+q2=1
p en q?
gen A komt voor met frequentie p, gen a komt voor met frequentie q

Slide 13 - Tekstslide

Populatiegenetica - een voorbeeld
Bij een hagedissensoort komen twee allelen voor voor een gen in schubkleur. Het allel voor rode schubben is dominant (A) over het allel voor oranje schubben (a). Er is geen sprake van een selectievoordeel op één van deze allelen en de populatie verkeert in Hardy-Weinberg evenwicht. 
Deze populatie blijkt uit 272 individuen te bestaan waarvan er 158 rode schubben hebben.
Bereken op één decimaal nauwkeurig welk percentage hiervan heterozygoot is.

  1. Hoeveel individuen hebben er oranje schubben? Wat is hun genotype?
  2. Bereken nu de q-kwadraat, en vervolgens de q. Hoe bereken je nu p?
  3. Percentage heterozygoten bereken je nu via 2pq

Slide 14 - Tekstslide

Uitwerkingen oefenvraag Hardy-Weinberg
Stap 1
158 van 272 zijn rood-geschubd

158/272 = 0,581

dus p2 + 2pq = 0,581

Maar deze stap heb je helemaal niet nodig!
Stap 2
272 - 158 = 114 zijn 
oranjegeschubd

q2 = 114/272
q2 = 0,419

q = wortel(0,419)
q = 0,647
Stap 3
p = 1 - q

p = 1 - 0,647
p = 0,353
Stap 4
heterozygoot = 2pq

2pq = 2 * 0,353 * 0,647
2pq = 0,457

dus 45,7 procent van populatie is heterozygoot
Stap 5 Hier zit het addertje onder het gras!
0,457 * 272 = 124 individuen van de 158 roodgeschubden zijn heterozygoot

124/158 * 100% = 78,5 %
van de roden zijn heterozygoot 

Slide 15 - Tekstslide

Examenvraag Hardy Weinberg
Het al of niet gestreept zijn van de vacht bij katten wordt bepaald door de allelen A
(streping) en a (geen streping). De soort streping van de vacht wordt bepaald door de allelen T voor regelmatige streping en t voor onregelmatige streping. De allelen A en T zijn dominant, niet X-chromosomaal en erven onafhankelijk van elkaar over. De populatie is in Hardy-Weinberg-evenwicht.
Onderzoek bij zwerfkatten in een voorstad van Londen heeft aangetoond dat de
frequentie van allel a in deze grote populatie katten 40% is. De frequentie van het allel t is 80%. 

Bereken, met behulp van de regel van Hardy-Weinberg, het percentage onregelmatig
gestreepte katten dat in deze voorstad voorkomt. Rond je uitkomst af op een geheel getal. 

Slide 16 - Tekstslide

Antwoord
Een juiste berekening leidt tot de uitkomst 54%.

De frequentie a = 40% = 0,4. Dus kans op geen streping = aa = 0,42= 0,16. De rest heeft wel streping = 1 - 0,16 = 0,84.
De frequentie van t = 80% = 0,8. Dus kans op onregelmatig = tt = 0,82 = 0,64. De totale kans op onregelmatige streping = 0,84 x 0,64 = 0,5376.
Het antwoord wordt dus 54% als je afrondt op een heel getal.

Slide 17 - Tekstslide

Een populatie is in Hardy Weinberg evenwicht voor 2 niet gekoppelde genen A en B.
Wat is de frequentie van het genotype AaBB wanneer de frequentie van het recessieve allel a 0.60 is en de frequentie van het recessieve allel b 0.20 is?
A
0,4 x 0,8 = 0,32
B
2x(0,4x0,6) x (0,8x0,8) = 0,3072
C
2x(0,4x0,6) + (0,8x0,8) = 1,12
D
2x(0,4x0,6) x (0,2x0,2) = 0,0192

Slide 18 - Quizvraag

Tot zover de uitleg
Gewapend met deze kennis ga je alle oefenopgaven  maken. 
Meer uitleg nodig? Bekijk animaties of filmpjes op biologiepagina.


Slide 19 - Tekstslide