8. Hh zinsdelen, onderwerp en pv (theorie + quiz)

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1. Uitleg over zinsdelen
2. Herhaling van persoonsvorm en onderwerp
3. Quiz over zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm

Bouwsteentoets 1: Danique (tekstsoorten)
Bouwsteentoets 2: Jennifer, Jaimy-Lee, Justin (onderwerp en hoofdgedachte)
De toets staat in Taalblokken voor je klaar van 11:05 - 12:05 uur. 

Klik in Taalblokken bovenaan op de klascode. Nu zie je middenin beeld de toets klaarstaan. Soms krijg je bericht dat de toets afgelopen is, trek je daar niets van aan, maar ververs de pagina of sluit Taalblokken om het weer te openen. 


1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WAT WE VANDAAG GAAN DOEN
1. Uitleg over zinsdelen
2. Herhaling van persoonsvorm en onderwerp
3. Quiz over zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm

Bouwsteentoets 1: Danique (tekstsoorten)
Bouwsteentoets 2: Jennifer, Jaimy-Lee, Justin (onderwerp en hoofdgedachte)
De toets staat in Taalblokken voor je klaar van 11:05 - 12:05 uur. 

Klik in Taalblokken bovenaan op de klascode. Nu zie je middenin beeld de toets klaarstaan. Soms krijg je bericht dat de toets afgelopen is, trek je daar niets van aan, maar ververs de pagina of sluit Taalblokken om het weer te openen. 


Slide 1 - Tekstslide

LEERDOELEN
1. Je weet hoe en waar je zinsdelen plaatst in een zin
2. Je weet waarom je zinsdelen moet plaatsen
3. Je weet het onderwerp van een zin te vinden 
4. Je weet de persoonsvorm van een zin te vinden

Slide 2 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 
Ten eerste de taalkundige manier, waarbij je losse woorden benoemt. 

Je kent ze waarschijnlijk wel: 
  • Het zelfstandig naamwoord (boek, vis, fiets, auto, meisje)
  • Het lidwoord (de, het, een)
  • Het bijwoord (gisteren, buiten)
  • Het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, hij/zij/het/u/men, wij, jullie, zij)
  • Het bijvoeglijk voornaamwoord (groene, leuke, mooie)
  • Het voorzetsel/kastwoord (in, naast, op, onder, bij)
  • enz. enz. 





Slide 3 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 
Ten tweede de redekundige manier, waarbij je zinsdelen benoemt. 
Deze ken je ongetwijfeld ook: het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde (en het lijdend voorwerp, de bijwoordelijke bepaling, het meewerkend voorwerp, enz.). 

→ Hiervoor moet je die zinsdelen weten te vinden. Een onderwerp kan namelijk uit meer dan één woord bestaan! En een werkwoordelijk gezegde ook! 
En wat is het hele werkwoord van de persoonsvorm? 

Afblazen - ik blaas het feestje af. ► wat valt je op?

Slide 4 - Tekstslide

DE REDEN
Waarom moet je dat kennen, die zinsdelen?

Door het opdelen van een zin in zinsdelen, kan je het zinsdeel onderwerp en het zinsdeel persoonsvorm vinden. 

Voor werkwoordspelling moet je het onderwerp en de persoonsvorm weten te vinden. 

Slide 5 - Tekstslide

1. ZINSDELEN
Ofwel streepjes zetten: tussen elke twee streepjes staat een woord of woordgroep die vóór de persoonsvorm kan staan. 

Je begint dus met de persoonsvorm. 
- Zet streepjes meteen vóór en meteen na de persoonsvorm.
- Het woord/de woordgroep ervóór is al gratis een zinsdeel.

Nu heb je al twee zinsdelen. 

Slide 6 - Tekstslide

ZINSDELEN
Je begint dus met streepjes zetten om de persoonsvorm. Dat is één zinsdeel. 

► Wat is het zinsdeel 'persoonsvorm' in deze zin?
Bij mijn buren hebben ze een nieuw paard. 

Slide 7 - Tekstslide

ZINSDELEN
- Zet streepjes meteen vóór en meteen na de persoonsvorm.
- Het woord/de woordgroep ervóór is al gratis een zinsdeel.
- De persoonsvorm blijft op z'n plek staan.
- Je kijkt wat er aan woorden uit de zin, vóór die persoonsvorm kan staan. Let op: het moet wel een goede Nederlandse zin zijn.  

► Wat zijn de zinsdelen van onderstaande zin?
Bij mijn buren hebben ze een nieuw paard. 




Slide 8 - Tekstslide

2. PERSOONSVORM EN ONDERWERP
Bij mijn buren | hebben | ze | een nieuw paard. 

Wat is de persoonsvorm? 
Waarom dan?

Wat is het onderwerp? 
Hoe herken je dat? 


Slide 9 - Tekstslide

3. QUIZ 
... over zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm.

Op de volgende slide begint de quiz (met veel quizvragen), dus pak je laptop erbij en log in. 

Slide 10 - Tekstslide

Is de onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'De jonge held | kreeg | een onderscheiding.'
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Is onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'Koala's | eten | geen | vlees.'
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

'Henk schrijft.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

'Henk voetbalt op het veld.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

'De mooie vogel vliegt in de lucht.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'De fiets van Henk stond in de schuur van mijn ouders.'
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'Thuis heeft iedereen een eigen computer.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 17 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Om half drie | gaat | Henk | trainen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

'Henk maakte een PowerPoint-presentatie.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Op het ruiterpad | is | Henk | gevallen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. Daarom staat de persoonsvorm in het enkelvoud als het onderwerp in het enkelvoud staat. 

In de Nederlandse taal heb je in elke zin in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm. 

De kortst mogelijke zin? 

Slide 21 - Tekstslide

Wat is waar over de persoonsvorm?
A
het is altijd een werkwoord
B
het is altijd enkelvoud
C
het is altijd meervoud
D
het is altijd een zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt Henk de avondvierdaagse?'
A
waarom
B
er is geen persoonsvorm
C
wandelt
D
Henk

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Henk, houd eens je mond.'
A
Henk
B
er is geen persoonsvorm
C
houd
D
je mond

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
waarom
B
hij
C
wandelt
D
er is geen persoonsvorm

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg'
A
de wind
B
blies
C
blies weg
D
het bootje

Slide 26 - Quizvraag

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  
In wezen kan je alle onderwerpen samenvatten tot ik / jij / hij / zij / het / u / men / wij / jullie / zij

Kijk maar: 'De hond van de buren krijgt mijn koekje.' 
Wat zijn de zinsdelen? 
Wat is de persoonsvorm? 
Wie of wat doet iets? 

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Het is heel warm buiten.'

Slide 28 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Heb jij thuis een heel grote hond?'

Slide 29 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg.'

Slide 30 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'In de keuken heeft de kok een heerlijke visschotel bereid.'

Slide 31 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 32 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 33 - Open vraag

En wat is de persoonsvorm?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 34 - Open vraag

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Kijk naar deze zin: 'Gisteren heeft hij zijn nieuwe huis bekeken.' 

Hoe kom je er nu achter hoeveel werkwoorden er in de zin staan?
1. je maakt eerst zinsdelen van de zin.
2. vervolgens benoem je die zinsdelen. 

Zie je werkwoorden in die zin, in welke vorm dan ook? 


Slide 35 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Met groene verf probeerde meneer Vogels het vogelhuisje te schilderen.'

Slide 36 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 37 - Open vraag

In een zin met meer dan één werkwoord is de persoonsvorm altijd onderdeel van het:
A
werkwoordelijk gezegde
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 38 - Quizvraag

5. Taalblokken 2F en 3F: spelling en grammatica
2F: Ga naar Taalblokken, klik het niveau van jouw opleiding aan (2F) en vervolgens 'Spelling en Grammatica' dat je in het linkermenu ziet staan.
Daarna kies je '01. Grammatica' in het midden van jouw scherm. Het tiende onderdeel daaronder moet je hebben: 'Zinsbouw - persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde'. Lees de theorie en maak de opdrachten.

3F: Taalblokken 3F, 'Spelling en Grammatica' (linkermenu). Kies onder 01. Grammatica het zevende onderdeel: 'Zinsbouw - zinsdelen'. Lees de theorie en maak alle opdrachten. 
Lees de theorie en maak daarna de twee opdrachten onder 'Zinsbouw - persoonsvorm en onderwerp'. 


Slide 39 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 40 - Tekstslide