Fouten met verwijswoorden HERHALINGSLES

Les 5: Fouten met verwijswoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les 5: Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 3 - Quizvraag

Namen van landen/provincies/steden zijn onzijdig.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Je verwijst met de woorden 'het' en 'zijn' naar onzijdige woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Brabant is trots op ... mooie tradities zoals carnaval.
A
haar
B
zijn

Slide 6 - Quizvraag

Iedereen was blij om het meisje ... weer gevonden was.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

De jongen ... altijd afwezig was, bleek ineens tóch in de les te zijn!
A
die
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

Michelangelo is misschien wel de grootste kunstenaar ... ik ken.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Hoe weet je of een woord mannelijk of vrouwelijk is?


Helaas kun je dat vaak niet ‘weten’; je moet het opzoeken. Onzijdige woorden zijn goed herkenbaar aan het lidwoord het, maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Er zijn zelfs vrij veel de-woorden die niet meer specifiek mannelijk of vrouwelijk zijn. Er staat dan de (v/m) of alleen de in de woordenboeken en -lijsten. Dat geldt bijvoorbeeld voor groep, taal en tas. In de praktijk vatten de meeste (Noord-)Nederlanders deze woorden als mannelijk op, maar voor veel Vlamingen en Zuid-Nederlanders zijn ze vrouwelijk.

Bron: onzetaal.nl

Slide 10 - Tekstslide

Ingewikkeld dus!
* Bij twijfel opzoeken

Denk aan de 'thee-regel':
Woorden met heT als lidwoord, krijgen diT of daT als verwijswoord
Woorden met dE als lidwoord krijgen diE of dezE als lidwoord

Slide 11 - Tekstslide