- Hen gebruik je
altijd na een voorzetsel
- Als er geen voorzetsel staat, kan het hen of hun zijn
- Als het zinsdeel een lijdend voorwerp is, gebruik je hen
- Als het zinsdeel een meewerkend voorwerp is, gebruik je hun
Voorbeeld:
Ik geef aan hen een boek —> voorzetsel
Ik geef hun een boek —> geen voorzetsel, meewerkend voorwerp
Ik wil hen niet helpen —> geen voorzetsel, lijdend voorwerp