Woche 4 Stunde 1

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
- Du weißt, wann du nach diesen Präpositionen:
an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen
den 3. oder den. 4 Fall verwenden musst.

Slide 2 - Tekstslide

Programm
  • Onregelmatige werkwoorden
  • Wiederholung Grammatik
  • Hausaufgaben korrigieren
  • Grammatik erklären
  • Hausaufgaben machen

Slide 3 - Tekstslide

Voor een chocolaatje:

Slide 4 - Tekstslide

Grammatiktabelle ausfüllen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 7: ontleden

Slide 9 - Tekstslide

Oefening 7: ontleden
1. Hast du vielleicht einen Apfel für mich?
2. Mein Vater gibt meiner Mutter ein schönes Geschenk.
3. Ich habe deine Bücher gefunden!
4. Ich lege deinen Tennisschläger hierhin.
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

Oefening 7: ontleden
5. Mein Bruder ist ein guter Fußballspieler. (= naamwoordelijk gezegde)
6. Hast du die CDs mitgebracht?
7. Wo hast du jenes Obst gekauft?
8. Ich rufe dich gleich wieder zurück.
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Oefening 7: ontleden
5. Mein Bruder ist ein guter Fußballspieler.
6. Hast du die CDs mitgebracht?
7. Wo hast du jenes Obst gekauft?
8. Ich rufe dich gleich wieder zurück.
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Oefening 7: ontleden
9. Wo finde ich hier ein Postamt?
10. Was gibst du deiner Freundin zum Geburtstag?
11. Warum gibt es hier keinen Supermarkt?
12. Ich hätte gern diesen leckeren Hamburger
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Naamvallen: Stappenplan
1. Staat er een voorzetsel in de zin?
- aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval
- bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval
2. Zinnen ontleden:
- onderwerp = 1e naamval
- lijdend voorwerp = 4e naamval
- meewerkend voorwerp = 3e naamval
3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep?
     dies-, jed-, jen-, solch-, manch-, welch-, all-, beid- = der-groep
     ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- = ein-groep

Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan naamvallen
  1. Voorzetsel?
  2. ow, lv, mv?
  3. der- of ein-groep
  4. tabel

Slide 15 - Tekstslide

Oefening 8: 1e/ 3e/ 4e naamval

Slide 16 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Dit zijn de keuze voorzetsels:
  • an
  • auf
  • hinter
  • in
  • neben
  • über
  • unter
  • vor

Slide 17 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3e naamval = 
  • Bij een tijdsbepaling (met lidwoord)
  • Bij een plaats bepaling (ergens zijn)
  • er gens zijn = 3 lettergrepen, dus 3e naamval (ezelsbruggetje)
  • Bij figuurlijk gebruik (met de voorzetsels: an, hinter, neben, unter, vor)

Slide 18 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3e naamval = 
Bij een tijdsbepaling (met lidwoord)
  • Ich arbeite seit einem Jahr an dieser Schule.
  • Vor einer Woche waren wir in Deutschland.

Slide 19 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3e naamval =
Bij een plaatsbepaling.
  • Dein Handy liegt im Handyhotel.
  • Sein Auto steht auf dem Parkplatz.

Slide 20 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3e naamval =
figuurlijk gebruik (- auf + über)
  • Er steht nicht hinter seiner Aussage.

Slide 21 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
4e naamval =
  • Bij een beweging (ergens komen)
  • er gens ko men = 4 lettergrepen, dus 4e naamval (ezelsbruggetje)
  • Bij figuurlijk gebruik met auf + über

Slide 22 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
4e naamval =
Bij een beweging
  • Ich stelle das Auto hinter das Haus.
  • Der Hund kriecht unter den Tisch.

Slide 23 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
4e naamval =
Figuurlijk gebruik (auf + über)
  • Wir reden über ihn.
  • Ich bin so stolz auf dich.

Slide 24 - Tekstslide

Hausaufgaben
Machen:
Oefening 9 - Keuzevoorzetsels

Lernen:
Aantekening 1 bis 8

Slide 25 - Tekstslide