spelling hoodletters en leestekens

Hoofdletters en leestekens
Fijn dat jullie er zijn!
Camera aan, microfoon uit
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en leestekens
Fijn dat jullie er zijn!
Camera aan, microfoon uit

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
-hoofdletters en leestekens
-samen oefenen
-uitleg meewerkend voorwerp
-zelfstandig aan het werk met de weektaak

Slide 2 - Tekstslide

hoofdletters en leestekens
doel:
-Ik kan hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

hoofdletters 
-begin van de zin
-alle soorten namen (voornaam, achternaam, plaatsnaam, straatnaam, ...) 
-woorden die van namen gemaakt zijn
Mijn naam is mevrouw Odink.
Ken jij een aantal Chinese feestdagen?

Let op: namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) krijgen geen hoofdletter.

Slide 4 - Tekstslide

leestekens  -  komma
– tussen twee persoonsvormen:  
    Als ik mijn huiswerk maak, luister ik graag naar muziek.
– tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en):
    Vandaag hebben we Nederlands, wiskunde, geschiedenis en Duits.
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
    Marc, wil jij de deur even dicht doen?
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl,                   voordat, zodat, zodra:
    Vandaag ben ik thuis, want ik voel me niet zo lekker.

Slide 5 - Tekstslide

leestekens  -  dubbele punt
– bij een aankondiging of opsomming:
    Jasper zei: "Morgen ben ik jarig."
     Vrijdag gaan we op kamp. Je neemt de volgende spullen mee: kleding,               pyjama, tandenborstel, tandpasta, 

Slide 6 - Tekstslide

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens:

meneer koopman is deze week afwezig omdat hij ziek is

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
doel:
-Ik kan het meewerkend voorwerp van een zin vinden.

Slide 9 - Tekstslide

terugblik - zinsdelen
-persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde
-lijdend voorwerp



Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Mijn vader heeft de hond uitgelaten.
A
mijn vader
B
heeft
C
de hond
D
heeft uitgelaten

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Laura en Yvonne hebben een sneeuwpop gemaakt.
A
Laura en Yvonne
B
hebben
C
hebben gemaakt
D
een sneeuwpop

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Wij hebben een vakantie naar Ibiza geboekt.
A
wij hebben
B
wij
C
een vakantie
D
hebben geboekt

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn broer heeft zijn huiswerk niet gemaakt.
A
mijn broer
B
heeft
C
zijn huiswerk
D
heeft gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

zo vind je het meewerkend voorwerp
1  Noteer pv, ow, wg en lv
2 Stel de vraag: aan wie + wg + ow + lv
3 Controleer of je aan weg kunt laten.

       De leerling heeft een vraag aan de docent gesteld.

Slide 15 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
-Geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets gegeven            wordt.
-Kan beginnen met aan, maar dat hoeft niet.

In de vakantie heb ik een kaart aan mijn opa en oma gestuurd.

Slide 16 - Tekstslide

nu jullie...
zoek het meewerkend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

meewerkend voorwerp

Ik heb mijn fiets aan de overbuurman verkocht.
A
heb
B
mijn fiets
C
aan de overbuurman
D
heb verkocht

Slide 18 - Quizvraag

meewerkend voorwerp

Die uitnodiging had ik aan jou gestuurd.
A
die uitnodiging
B
had gestuurd
C
ik
D
aan jou

Slide 19 - Quizvraag

meewerkend voorwerp

Daan gaf mij een tip.
A
Daan
B
gaf
C
mij
D
een tip

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

weektaak
vorige week: H2 Taalverzorging - hoofdletters en leestekens: 1 t/m 4
weektaak : H4  Taalverzorging - grammatica meewerkend voorwerp :  1 t/m 3



Slide 22 - Tekstslide