In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Wat weet je nog?
Uitleg Grammatica Zinsdelen H4
Zelf aan de slag!
Slide 2 - Tekstslide
Voor we starten....
Noteer eerst het huiswerk in jouw Plenda.
Maandag 13 december:
Gram. Zinsdelen H4 (blz. 118): opdr. 1 t/m 3
Gram. Zinsdelen H5 (blz. 148): opdr. 1, 2, 4
Vrijdag 17 december:
Toets Gram. Zinsdelen H1-6
Slide 3 - Tekstslide
Doelen van de les:
Ik kan het naamwoordelijk gezegde van een zin vinden.
Slide 4 - Tekstslide
De vorige les ging over het lijdend voorwerp. Wat weet je hier nog van?
Slide 5 - Tekstslide
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het LV begint altijd met een voorzetsel
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag
‘Wat (of Wie) +WG + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 6 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: Tom mocht van zijn moeder schoenen met stalen neuzen kopen.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 7 - Open vraag
De groot gedrukte woorden in onderstaande zinnen vormen het lijdend voorwerp. - Kan een arts bij langdurig verkoudheid zijn patiënt IETS voorschrijven? - De twee politieagenten betrapte IEMAND op heterdaad. Vul de zin verder aan: Je kunt een LV vervangen door ..... bij een WIE-vraag
Slide 8 - Open vraag
Hoe vind je grammatica zinsdelen tot nu toe?
A
Makkelijk
B
Te doen
C
Soms moeilijk (bepaalde zinsdelen)
D
Moeilijk
Slide 9 - Quizvraag
Deze les gaat over het naamwoordelijk gezegde. We kijken eerst wat je al weet.
Slide 10 - Tekstslide
Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is.
Ik maak mijn huiswerk
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is
Slide 11 - Sleepvraag
H4 Grammatica Zinsdelen - Naamwoordelijk gezegde
Je hebt al geleerd wat een werkwoordelijk gezegde is, namelijk alle werkwoorden in de zin. Een WG zit alleen in zinnen waar het onderwerp iets doet.
Je hebt ook zinnen waarbij het onderwerp iets is.
Hij is gelukkig --> het onderwerp (hij) doet niet iets, hij ís iets.
NG = is gelukkig
In deze zinnen is er sprake van een naamwoordelijk gezegde.
Slide 12 - Tekstslide
H4 Grammatica Zinsdelen - Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde (waarbij het onderwerp iets is) bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel:
werkwoordelijk deel: alle werkwoorden in de zin Eén van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen).
naamwoordelijk deel: bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. Het naamwoordelijk deel zet je tussen vierkante haken. [...]
VB: Hij is gelukkig.
werkwoordelijk deel: is
naamwoordelijk deel: gelukkig
> DUS NG = is [gelukkig].
Slide 13 - Tekstslide
H4 Grammatica Zinsdelen - Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is.
Is het onderwerp iets? > Wat + pv + ov + overige ww?
Noteer het ng: pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.
VB: Robs jongere zus blijkt een goede volleybalster te zijn.