A1B - Woorden en ng

Welkom!
In deze les:

- Stillezen
- Woorden H4
- Grammatica H4
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
In deze les:

- Stillezen
- Woorden H4
- Grammatica H4

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Woorden - terugkoppeling

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een tegenstelling?
A
Intern - extern
B
allochtoon - autochtoon
C
enerverend - facinerend
D
tecnisch - atechnisch

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent intern?
A
Binnen
B
Buiten
C
Binnenin
D
Van buiten

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer ben je recalcitrant?
A
Als je altijd luistert
B
Als je altijd je eigen zin doet
C
Als je nooit luistert
D
Als je altijd aan het bellen bent.

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent het woord permitteren?

Slide 7 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Tekstslide

Mama lief
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 9 - Quizvraag

opa slaapt
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 10 - Quizvraag

Snoepje lekker
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 11 - Quizvraag

Fikkie blaft
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 12 - Quizvraag

Jantje huilt
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 13 - Quizvraag

Ik moe
A
onderwerp doet iets
B
onderwerp is iets

Slide 14 - Quizvraag

Elk onderwerp doet iets of is iets:

Als het onderwerp iets doet = werkwoordelijk gezegde

Als het onderwerp iets is/wordt/blijft = 
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde
:

Voorbeeld: Robs jongere zus / blijkt / een goede volleybalster / te zijn.

  1. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is.
  2. Als het onderwerp iets is, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
  3. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden.
  4. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld:

 
1. ‘Robs jongere zus’ ís iets, namelijk ‘een goede volleybalster’.

2. Vraag: Wat blijkt Robs jongere zus te zijn? Antwoord: een goede volleybalster

3. ng = blijkt [een goede volleybalster] te zijn

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Voor haar leeftijf blijft Danielle nog altijd vrij klein

Slide 18 - Open vraag

Welke vraag maak je om het NG te vinden?

Voor haar leeftijf blijft Danielle nog altijd vrij klein

Slide 19 - Open vraag

Wat is het hele NG?
Voor haar leeftijf blijft Danielle nog altijd vrij klein
A
Blijft vrij klein
B
Danielle blijft
C
Voor haar leeftijd
D
klein

Slide 20 - Quizvraag

Voor haar leeftijf blijft Danielle nog altijd vrij klein

PV = Blijft
OW = Danielle
Vraag NG = wat blijft Danielle
Antwoord = vrij klein

NG =    Werkwoordelijk deel = blijft
             Naamwoordelijk deel = vrij klein

Slide 21 - Tekstslide

Maak je eigen leerlijn
Hoofdstuk 4
Grammatica zinsdelen


Slide 22 - Tekstslide