Spanning/karakters fictie h3.1

Fictie 3.1
Doel:
- Herhalen theorie van 1.1 en 2.1
- Je weet wat een round- en flatcharacter is.- Je kent de begrippen: spanning, spanningsvraag en cliffhanger.
- Je kunt denken, voelen en handelen van personages beschrijven. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie 3.1
Doel:
- Herhalen theorie van 1.1 en 2.1
- Je weet wat een round- en flatcharacter is.- Je kent de begrippen: spanning, spanningsvraag en cliffhanger.
- Je kunt denken, voelen en handelen van personages beschrijven. 

Slide 1 - Tekstslide

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 2 - Quizvraag

Fictie kan bestaat uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 3 - Quizvraag

Fictie lees je om iets te weten te komen en non-fictie lees je voor je plezier.

Bovenstaande uitspraak is:
A
niet waar
B
weet ik niet
C
waar

Slide 4 - Quizvraag

Voorbeelden van non-fictie zijn:
A
toneelstukken
B
kranten
C
autobiografieën
D
schoolboeken

Slide 5 - Quizvraag

Voorbeelden van fictie zijn
A
leesboeken
B
krant
C
strips
D
films

Slide 6 - Quizvraag

Een bijpersoon speelt een minder belangrijke rol in een verhaal.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 7 - Quizvraag

In een verhaal krijg je veel informatie van de hoofdpersoon.
Bovenstaande uitspraak is
A
ik heb geen idee
B
waar
C
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Antipathiek betekent dat je tijdens het lezen een hekel krijgt aan een persoon die in het boek voorkomt.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 9 - Quizvraag

Fictie 3.1
Spanning:
- Een verhaal heeft spanning als je steeds verder wil lezen. Het roept vragen op en je wordt nieuwsgierig naar de antwoorden op die vragen. Hoe nieuwsgieriger je wordt hoe groter de spanning. 

Slide 10 - Tekstslide

Fictie 3.1
Spanningsvraag:
- een spanningsvraag kan voor het hele verhaal van belang zijn. In een detective is de vraag wie het heeft gedaan en in een liefdesroman is de vraag krijgen ze elkaar ?
Een spanningsvraag kan ook voor een deel van het verhaal belangrijk zijn. We spreken dan van een cliffhanger.

Slide 11 - Tekstslide

3.1 Fictie
Cliffhanger:
Als de spanningsvraag voor een deel van het verhaal belangrijk is noemen we dat een cliffhanger.
We spreken van een cliffhanger als een hoofdstuk (of serie) eindigt op een heel spannend moment. 

Slide 12 - Tekstslide

Welke bekende tv-serie maakt veel gebruik van cliffhangers?

Slide 13 - Open vraag

Fictie 3.1

Wisselingen van tijd en plaats:
Een verhaal wordt bijna nooit chronologisch verteld: in een verhaal vindt je een terugblik of ook wel flashback genoemd.
Als er veel of grote wisselingen van tijd plaatsvinden, heeft een verhaal een niet-chronologische volgorde. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Fictie 3.1
Als een verhaal zich op meerdere plekken afspeelt, zijn er wissleingen van plaats in het verhaal. De loop van de verhaalgebeurtenissen bepaalt zulke wisselingen van plaats bijna altijd. een schrijver kan voor spanning zorgen door een gebeurtenis af te breken en verder te gaan met een gebeurtenis op een andere plaats (zie ook voorbeeld GTST).

Slide 16 - Tekstslide

Fictie 3.1 

Aan het werk: Fictie 3.1
- Lezen tekst 1 
- Maken opdrachten: 1 tm 5 (wat niet af is, wordt huiswerk voor volgende week maandag.





Slide 17 - Tekstslide