Naamwoordelijk gezegde Havo2

Naamwoordelijk gezegde
Uitleg en oefenzinnen

Na deze LessonUp-les kun je zelf het naamwoordelijk gezegde benoemen en goed noteren!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Naamwoordelijk gezegde
Uitleg en oefenzinnen

Na deze LessonUp-les kun je zelf het naamwoordelijk gezegde benoemen en goed noteren!

Slide 1 - Tekstslide

In een naamwoordelijk gezegde zitten
A
alle werkwoorden uit een zin
B
de pv en een naamwoord
C
alle werkwoorden en een naamwoord
D
alle werkwoorden en een zn

Slide 2 - Quizvraag

Noem de koppelwerkwoorden

Slide 3 - Open vraag

Het naamwoordelijk deel bestaat uit een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat iets zegt over het ow.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Het naamwoordelijk deel is een zinsdeel
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Uit welke twee delen bestaat een naamwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Open vraag

Tussen welke soort haken noteer je het naamwoordelijk deel?

Slide 7 - Open vraag

Een naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand doet
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
Je weet nu dat een naamwoordelijk gezegde aangeeft wat iemand is of wordt.
 Eén van de ww MOET een koppelwerkwoord zijn.
Er moet een naamwoord zijn dat gekoppeld wordt aan het ow, het zinsdeel met dat naamwoord, zet je tussen [..].

Gefeliciteerd! Je weet nu wat een naamwoordelijk gezegde is.

Slide 9 - Tekstslide

Er volgen nu zinnen die allemaal een naamwoordelijk gezegde bevatten. Typ zelf je antwoord in.

Slide 10 - Tekstslide

Mijn mobiel is kapot.
Wat is het werkwoordelijk deel?

Slide 11 - Open vraag

Mijn mobiel is kapot.
Van welke infinitief (hele werkwoord) komt 'is'?

Slide 12 - Open vraag

Is het werkwoord 'zijn' een koppelwerkwoord?

Slide 13 - Open vraag

Mijn mobiel is kapot.
Typ het naamwoordelijk deel.

Slide 14 - Open vraag

Mijn mobiel is kapot.
Noteer het naamwoordelijk gezegde op de correcte manier.

Slide 15 - Open vraag

Hij lijkt me erg aardig.
Wat is het werkwoordelijk deel?

Slide 16 - Open vraag

Hij lijkt me erg aardig.
Wat is het naamwoordelijk (zins-)deel?

Slide 17 - Open vraag

Hij lijkt me erg aardig.
Wat is het naamwoordelijk gezegde? Noteer op de correcte manier.

Slide 18 - Open vraag

Die blonde jongen is op school de beste tennisser.
Benoem het ww-deel.

Slide 19 - Open vraag

Die blonde jongen is op school de beste tennisser.
Benoem het nw-deel.

Slide 20 - Open vraag

Die blonde jongen is op school de beste tennisser.
Noteer ng correct.

Slide 21 - Open vraag

Na die nederlaag leken de volleyballers ontroostbaar.
Noteer naamwoordelijk deel.

Slide 22 - Open vraag

Na die nederlaag leken de volleyballers ontroostbaar.
Noteer ng correct.

Slide 23 - Open vraag

Na die hevige regenbui werd de situatie onhoudbaar.
Noteer ng correct.

Slide 24 - Open vraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel van het vak Nederlands.
Noteer het naamwoordelijk deel.

Slide 25 - Open vraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel van het vak Nederlands.
Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Open vraag

Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.
Beantwoord de vraag wie/wat + pv + ow. Noteer je antwoord. Dat is het naamwoordelijk deel.

Slide 27 - Open vraag

Volgens veel mensen is december de gezelligste maand van het jaar.
Noteer het nw gezegde.

Slide 28 - Open vraag

Let op: naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?

Slide 29 - Open vraag

Hij loopt hard naar huis.
Welk gezegde?
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 30 - Quizvraag

Het kind vindt een steentje op de grond.

A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 31 - Quizvraag

Voor de voorzittersfunctie lijkt zij de beste kandidaat
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 32 - Quizvraag

Joey wil de beste coureur worden.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 33 - Quizvraag

Joey wil zijn buurmeisje een zoen geven.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 34 - Quizvraag

Je hebt goed geoefend met het naamwoordelijk gezegde!
Je hebt goed geoefend met het 
naamwoordelijk gezegde!

Slide 35 - Tekstslide