Herhaling grammatica H4

Herhaling grammatica
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica

Slide 1 - Tekstslide

alles op een rijtje
Zelfstandige naamwoorden waren namen van mensen, dieren, dingen, aardrijkskundige namen en emotie. 

lidwoorden: de, het, een 

werkwoorden: woorden die zeggen wat er gebeurt of wat iemand doet. 

Slide 2 - Tekstslide

Andere tijd
Soms staan er meerdere werkwoorden in een zin. 
Dan kun je de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zetten.
Voorbeeld: 
Ik wil bij Janneke logeren.
Ik wilde bij Janneke logeren.
Het werkwoordje wat van tijd verandert, is de pv! 

Slide 3 - Tekstslide

Er komen een paar zinnen
Jij moet kiezen of het een zelfstandige naamwoord, lidwoord of een werkwoord is. 

Slide 4 - Tekstslide

Kees gaat vrijdag volleyballen.

volleyballen =

A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Johan loopt naar de winkel.

de =

A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Mijn oma heeft de kachel aangemaakt.

heeft =

A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Mo heeft een nieuw trainingspak.

trainingspak

A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Noteer het werkwoord uit de zin:
Ik fiets morgen naar de stad.

Slide 9 - Open vraag

Noteer het werkwoord uit de zin:

Harrie voetbalt als de beste!

Slide 10 - Open vraag

noteer de zelfstandige naamwoorden uit de zin:
Jopie kookt graag soep.

Slide 11 - Open vraag

Noteer het lidwoord uit de zin:

Ik maak mijn huiswerk altijd aan de keukentafel.

Slide 12 - Open vraag

Noteer de werkwoorden uit de zin:

Wij gaan graag een stukje hardlopen.

Slide 13 - Open vraag

Wij hebben geluk.
wat is de pv?
A
wij
B
hebben
C
geluk

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb een kaartje voor het concert.
pv =

Slide 15 - Open vraag

Jan maakt het liefst géén huiswerk.
pv =

Slide 16 - Open vraag

Kevin gaat elke vrijdag voetballen.
pv =

Slide 17 - Open vraag

Ga jij zaterdag ook boodschappen doen?
pv =

Slide 18 - Open vraag

Mijn vader houdt van tennissen.
pv =

Slide 19 - Open vraag

andere vormen
Behalve de pv, zijn er ook andere vormen van het werkwoord.

- het hele werkwoord
- het voltooid deelwoord

Slide 20 - Tekstslide

het hele werkwoord
is de vorm van het werkwoord zoals die in het woordenboek staat. 
Een heel werkwoord in de zin kun je niet van tijd veranderen. 
(Want: alleen de persoonsvorm kan veranderen)
bijvoorbeeld:
Wij moeten morgen zwemmen.
pv = moeten, hele werkwoord = zwemmen

Slide 21 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Dit is de vorm van het werkwoord die bij een persoonsvorm van hebben, worden of zijn in de zin staat.

Ali heeft zijn broer gebeld. 
Piet wordt naar het ziekenhuis gebracht
Janneke is door de dokter onderzocht

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Het werkwoordelijk gezegde (wwg) 

persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin
-----------------------------------------------------------------------
Hij moet Engelse woordjes leren
wwg = moet leren

Slide 23 - Tekstslide

Deze klas kan supergoed werken.
kan =

Slide 24 - Open vraag

Mijn juf houdt van roze.
houdt =

Slide 25 - Open vraag

In de bioscoop draait een leuke film.
draait =

Slide 26 - Open vraag

Hij moet dat wel geloven.
geloven =

Slide 27 - Open vraag

Deze fiets is kapot.
is =

Slide 28 - Open vraag

Mijn auto is niet gekeurd.
gekeurd =

Slide 29 - Open vraag

Wat is het wwg in deze zin?

Heb jij gisterenavond de verwarming uitgedraaid?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het wwg in deze zin?

Ben jij als eens langs die nieuwe sporthal gefietst?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het wwg in deze zin?

In augustus kan je meestal veel wespen zien.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het wwg in deze zin?

Sneeuw en ijs bedekten de dieren.

Slide 33 - Open vraag