Elektriciteit

Elektriciteit                                         
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Elektriciteit                                         

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1
Een stroomkring maken

Slide 2 - Tekstslide

Gesloten stroomkring
Nodig om een lampje te laten branden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
A
- Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
B
- Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
C
- Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn isolatoren?
A
Stoffen waar stroom makkelijk doorheen loopt.
B
Stoffen die elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Spanning
C
Ampère
D
Elektriciteit

Slide 7 - Quizvraag

In welke richting loopt stroom?
A
Van de pluspool naar de minpool
B
Van de minpool naar de pluspool

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gevolg van een kleine weerstand?
A
De stroom loopt gemakkelijk door een snoer
B
De stroom loopt moeizaam door een snoer

Slide 9 - Quizvraag

Spannings-bronnen hebben niet allemaal dezelfde spanning.

Spanning U in volt (V)

Slide 10 - Tekstslide

Op het fasedraad staat de spanning.
Op de nuldraad niet.

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 2
Spanningsbronnen

Slide 12 - Tekstslide

Spanning (U)
Op een apparaat staat een spanning.
Dit is de pompkracht wat er voor zorgt dat een apparaat werkt.




grootheid
symbool
eenheid
symbool
spanning
U
volt
V

Slide 13 - Tekstslide

typeplaatje aflezen
wat is de spanning waarop je dit apparaat moet aansluiten?
wat is de stroomsterkte die door dit apparaat heen stroomt?
Spanning:

U = 230V


Stroomsterkte:

I = 7,1A

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

serieschakeling
  • De spanning wordt over alle onderdelen verdeeld.

  • De spanning van alle onderdelen samen is de totale spanning.

  • De stroomsterkte is door de hele schakeling gelijk.

Slide 16 - Tekstslide

Serieschakeling
Stroomsterkte: 
voor stroomsterkte in serieschakeling geldt dat deze over elk onderdeel (Weerstand) gelijk  is aan de stroomsterkte door de bron:

 
Spanning:
voor spanning geldt in een serieschakeling dat de spanning door de onderdelen (weerstanden) gelijk is aan de spanning van de bron: 



 
Ibron=I1=I2=I3=....
Ubron=U1+U2+U3+....

Slide 17 - Tekstslide

Filmpje Wet van Ohm

Slide 18 - Tekstslide

Weerstand en geleidbaarheid
Ohm: weerstand
Volt: spanning
Amp: stroomsterkte

Slide 19 - Tekstslide

Weerstand
De wet van ohm
R = U/ I
R= weerstand in ohm
U= spanning in volt
I= stroomsterkte in ampère

Slide 20 - Tekstslide

Weerstand in serie
Mag je gewoon optellen
R1=10 Ohm
R2 10 Ohm
totaal =10+10=20
hetzelfde als je gewoon een weerstand van 20 Ohm zou pakken
De vervangingsweerstand

Slide 21 - Tekstslide

Wet van ohm geldt alleen bij ohmse weerstanden
(uitleg ohmse weerstand volgende dia)

Slide 22 - Tekstslide

Een Ohmse-weerstand is een weerstand die:
A
Gevoelig is voor temperatuur
B
Gevoelig is voor licht
C
Altijd dezelfde waarde heeft
D
Geen van bovenstaande

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
147Ω

Slide 24 - Quizvraag

Paragraaf 3
Schakelingen

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de betekenis van spanning?
A
Hoeveel energie een apparaat verbruikt
B
Hoeveel elektronen er per seconde langs komen
C
De hoeveelheid energie van elk elektron

Slide 26 - Quizvraag

Op stopcontacten staat de netspanning. Hoe hoog is deze in Nederland?
A
24 Volt
B
230 Volt
C
850 Volt
D
5 Volt

Slide 27 - Quizvraag

Transformator
Ideale transformator

Slide 28 - Tekstslide

Wat is een transformator
A
Een soort robot
B
Een apparaat dat de stroom meet
C
Een apparaat dat de spanning meet
D
Een apparaat dat hoge spanning omzet in lage spanning

Slide 29 - Quizvraag

Welke stroomkring is serie geschakeld?
A
Het linker plaatje
B
Het rechter plaatje

Slide 30 - Quizvraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 31 - Quizvraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 32 - Quizvraag

Hoe heet de andere schakeling?

Slide 33 - Open vraag

Paragraaf 4
Vermogen en energie

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het vermogen?
A
Hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 35 - Quizvraag

Welke formule is juist?
A
Vermogen=stroomspanning
B
Vermogen=spanningstroom
C
Vermogen=spanningstroom

Slide 36 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Eerste 5 minuten in stilte
Lezen paragraaf 1, hoofdstuk 5 (niet de plus)
Maken opdrachten 1, 2, 4, 5 en 6 
Klaar? Maak opdracht 7, 8 en 10
timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide