4 HAVO Thema 1 BS 5 Transport door membranen

Goedemorgen!
This is the place to   Bio
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
This is the place to   Bio

Slide 1 - Tekstslide

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen
H5
Thema 1
Inleiding in de biologie

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen vorige les
Basisstof 3 en 4

  1. BS3: Je kunt onderscheid maken in dierlijke en plantaardige cellen, onderdelen benoemen en functies daarvan beschrijven
  2. BS3: Je kunt een microscoop beschrijven daarmee organismen bestuderen
  3. BS4: Je kunt de functies van organellen omschrijven
  4. BS4: Je kunt eigenschappen aan cellen toekennen gebaseerd op hun bouw

Slide 3 - Tekstslide

Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Plantaardige cellen

Slide 4 - Quizvraag


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 5 - Quizvraag

bladgroenkorrel
celmembraan
celkern
vacuole
cytoplasma
celwand

Slide 6 - Sleepvraag

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 7 - Quizvraag

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Mitochondrium
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Zorgt voor energie

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 9 - Sleepvraag

Er wordt een eiwit gemaakt in een cel. Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 10 - Sleepvraag

Leerdoelen
  • Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.
  • Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 11 - Tekstslide

Concentratie berekenen
De concentratie geeft de hoeveelheid opgeloste stof in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aan.

Fysiologische zoutoplossing  bevat 0,9% keukenzout.
9 g keukenzout op te lossen in 991 g water.

Slide 12 - Tekstslide

Diffusie
De verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof.

De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur.

Slide 13 - Tekstslide



diffusie door een permeabel membraan

Slide 14 - Tekstslide



Diffusie door een semi permeabel membraan
= OSMOSE

Slide 15 - Tekstslide

Osmose 

Slide 16 - Tekstslide

Transport door membranen
Osmose
  • diffusie van water
  • water verplaatst zich van een plek met een hoge waterconcentratie naar een plek met een lage waterconcentratie
  • verplaatsen van water moleculen door membraan via aqua-poriën.

  • altijd van lage osmotische waarde naar hoge osmotische waarde.
  • Kost geen extra energie (ATP)

Slide 17 - Tekstslide

Osmotische waarde
Hoeveel water zich verplaatst wordt bepaald door de osmotische waarde aan beide zijden van het membraan.

Osmotische waarde: hoeveelheid opgeloste stoffen in het water.

Hoge osmotische waarde: veel opgeloste stoffen.
Lage osmotische waarde: weinig opgeloste stoffen.
Water stroomt van een lage -> hoge osmotische waarde.

Slide 18 - Tekstslide

Concentratie
bv. hoeveel zoutconcentratie = 100 g/L
of bv 0,09% zoutoplossing
(0,9 gram zout in 99,1 gram water opgelost)


Osmotische waarde
gaat alleen om de hoeveelheid opgeloste stoffen
NaCl (= zout)
NaCl splitst in water in Na+ en Cl-
hierdoor wordt de osmotische waarde 2x zo hoog

Dus 2% glucose-oplossing heeft een lagere osmotische waarde dan 2% NaCl-oplossing.

Slide 19 - Tekstslide

Transport door membranen
Osmose in dierlijke cel
Tip voor toets
Maak een tekeningetje met pijlen. Dat maakt de opgave vaak een stuk duidelijker.

Slide 20 - Tekstslide

Hypotoon/ Isotoon/ Hypertoon

Slide 21 - Tekstslide

Dierlijke cel : geen celwand
In een hypotone oplossing
<--
In een hypertone oplossing
          -->
In een isotone oplossing

Slide 22 - Tekstslide

Hypertoon
Isotoon
Hypotoon
Plasmolyse
Grensplasmolyse
Turgor

Slide 23 - Tekstslide

Osmose in dierlijke cellen
hypotoon               
= lager
hypertoon 
= hoger              
isotoon
= gelijk               

Slide 24 - Tekstslide

Transport door membranen
Osmose plantaardige cel
de begrippen hyper- en hypotoon zijn altijd relatief; dus ten opzicht van....
Let daarom altijd goed op of de cel hypotoon of juist de omgeving hypotoon is. 

Slide 25 - Tekstslide

Transport door membranen
Membraaneiwitten
  • Eiwitten in membraan zorgen voor transport van 
     grotere / geladen moleculen.
  • Transport kan alle kanten op:
            - van hoge naar lage concentratie: passief  (kost geen extra energie)
            - van lage naar hoge concentratie: actief (kost wel extra energie)
Tip voor toets
Maak een tekeningetje met pijlen. 
Dat maakt de opgave vaak een stuk duidelijker.

Slide 26 - Tekstslide

Osmose en context

Slide 27 - Tekstslide

Osmose en context
  • De omgeving heeft door het zout een veel hogere osmotische gekregen, waardoor er water uit de cellen van de slak verplaatst zal worden. Hierdoor sterven de cellen van de slak.
  • Osmose

Slide 28 - Tekstslide

Passief transport
kost geen energie
verloopt altijd door een concentratieverschil
bijvoorbeeld: osmose en diffusie


Slide 29 - Tekstslide

Water moleculen (blauw) bewegen naar links door:
A
diffusie, actief transport
B
diffusie, passief transport
C
osmose, actief transport
D
osmose, passief transport

Slide 30 - Quizvraag

Actief transport, tegen concentratiegradiënt in. Kost ATP.
gaat tegen de concentratiegradiënt in
kost wel energie

Slide 31 - Tekstslide

actief/passief transport

Slide 32 - Tekstslide

exo/endocytose
Exocytose:afsnoeren blaasjes (actief)
Endocytose: opnemen stoffen
-> endosoom.
Voeding opnemen: fagocytose

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Ik heb de leerdoelen van deze les onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Welke begrippen/concepten vond je lastig?

Slide 36 - Open vraag

Aan de slag
Lezen: BS 5

Maak opdrachten van 1.5 

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video