Hfdst 7: Nu of later?

Hfdst 7: Nu of later?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hfdst 7: Nu of later?

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
- planning doornemen
- start hoofdstuk 7
- theorie deel 1
- maken opdracht 1, 3 en 4a en b + nakijk
- opdracht indexcijfers, maken 4c en 4d
- theorie deel 2 + maken 5, 7, 8 en 9

extra: excursie Brussel

Bijzonderheden
- toets H7 en H8 in toetsweek
- laatste cijfer economie! 
Planning deze week:
par. 7.1

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen par. 7.1
Welke financiële beslissingen neem je? 
  • Je kunt toelichten dat mensen tijdens hun leven verschillende financiële beslissingen nemen.
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat ruilen over de tijd is.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een stroomgrootheid en een voorraadgrootheid.


Slide 3 - Tekstslide

levensloop en ruilen over de tijd
blz. 184 en 185
  • levensloop
  • verschillende fases in je leven
  • -> elke fase levert verschillende financiële beslissingen

  • vermogen
  • hoeveel geld en waardevolle bezittingen je hebt, ook bijvoorbeeld schulden en beleggingen

  • ruilen over de tijd
  • consumptie vervroegen of verlaten door te lenen of te sparen

  • rente
  • kosten van lenen, oftewel: de prijs van tijd 



Slide 4 - Tekstslide

maken: vraag 1, 3 en 4a en b
ong. 10 min daarna bespreken klassikaal
  • 1a. A: Sparen tijdens je jeugd.
  •   B: Afsluiten hypotheek.
  •   C: Lenen voor je studie.
  •   D: Pensioenopbouw.
  • b. Eerst leen je geld voor een hypotheek. Daarna betaal je in delen de schulden terug, waardoor de schuld langzaam afneemt.

  • 3 a. Deze studenten moesten een lening afsluiten om hun studie te kunnen betalen. Hun schulden nemen dan toe.
  •  b. Een aantal leerlingen zal niet gaan studeren, omdat zij dit niet meer kunnen betalen.
  •  c. Doordat leerlingen uit financieel zwakkere gezinnen minder vaak gaan studeren, zullen deze leerlingen later minder verdienen en minder vermogen opbouwen.

  • 4 a. Bij sparen geef je het geld nu niet uit, maar leg je het geld opzij zodat je de consumptie uitstelt naar de toekomst.
  •  b. Nee, want je weet niet hoe de spaartegoeden over de verschillende inkomensgroepen verdeeld zijn.




Slide 5 - Tekstslide

Extra opdracht indexcijfer rekenen
Daarna: vraag 4c en 4d, vraag 5
nakijk vraag 4c, 4d, en vraag 5:

  • 4c.  (€ 336 miljard ÷ € 332 miljard) × 100 = 101,2.
  •  d.  De spaartegoeden zijn in een jaar gestegen met 1,2%.

  • vraag 5
  • a. Timo leent geld om zijn studie te betalen. Hij moet dit geld na zijn studie terugbetalen. Hij maakt gebruik van geld dat hij nog niet verdiend heeft.
  •  b. 2% per jaar, dus 4,5 x 2% = 9%;  € 10.000 : 100 x 9 = € 900
  •  c. De rente die banken rekenen is voor iedereen gelijk, in de economie noemen we dus de rente de 'prijs van tijd'. 

Slide 6 - Tekstslide

Theorie: stroomgrootheden en voorraadgrootheden
blz. 186
Je financiële situatie bekijken kan op twee manieren:

voorraadgrootheid
saldo bekijken op een bepaald moment


stroomgrootheid
uitgaven meten tijdens een periode

maken: vraag 7, 8 en 9

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken: vraag 7, 8 en 9
blz 186 en 187
  • 7 a. stroomgrootheid        b. voorraadgrootheid      c. stroomgrootheid     d. stroomgrootheid

  • 8 a. Het artikel gaat over stroomgrootheden: Er is gekeken naar het vermogen op een bepaald moment.
  •  b. (240 – 260) ÷ 260 × 100% = ¬–7,7%. Een daling van 7,7%
  • c. nieuwe vraag: Wat heeft het artikel over vermogensongelijkheid met de huizenprijzen te maken?

  • 9a. Een lening is een voorraadgrootheid. Er is gekeken naar de leningen op een bepaald moment.
  •  b. Rood staan wordt niet als een lening gezien, omdat de leningbezitter hiervoor geen contract heeft afgesloten zoals bij een persoonlijke lening. Toch is er een overeenkomst tussen de bank en de rekeninghouder waarin wordt aangegeven hoe hoog het maximale bedrag mag zijn dat iemand rood staat.
  •  c.  Als je geld leent, heb je niet genoeg inkomen om je uitgaven te betalen. Dit wordt als een schande beschouwd.
  •  d. Er is wel sprake van ruilen over tijd. Je maakt gebruik van geld dat je later terug moet betalen.





Slide 8 - Tekstslide

leerdoelen par. 7.1
Welke financiële beslissingen neem je? 
  • Je kunt toelichten dat mensen tijdens hun leven verschillende financiële beslissingen nemen.
  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat ruilen over de tijd is.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een stroomgrootheid en een voorraadgrootheid.


Slide 9 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
- huiswerkcontrole: par. 7.2 
- maken: 7.2: vraag 10 t/m 16, 14 en 15a mag je overslaan. 
- maken: par. 7.3: vraag 20 t/m 27

Bijzonderheden
- toets H7 en H8 in toetsweek
- laatste cijfer economie! 
Planning deze week:
par. 7.2 en 7.3 

Slide 10 - Tekstslide

par. 7.2: Je leven lang naar school?
leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen dat door scholing je verdiencapaciteit kan toenemen.
  • Je kunt uitleggen dat er bij studeren sprake is van ruilen over de tijd.
  • Je kunt uitleggen dat om aan het werk te blijven mensen een leven lang zich moeten blijven scholen.


Slide 11 - Tekstslide

theorie par 7.2
blz. 188, 189, 190 en 191
verdiencapaciteit
je vermogen (capaciteit) om geld te verdienen
--> je capaciteit kun je vergroten door bijvoorbeeld scholing te volgen

'human capital'
je eigen kennis en vaardigheden

studiefinanciering
geld lenen om te kunnen studeren (studie betalen en bijkomende kosten zoals kamerhuur)

herscholing/ bijscholing/ omscholing

Slide 12 - Tekstslide

Herscholing
Bijscholing
Omscholing
Een proftennisser wordt opgeleid tot sportdocent
Een verkoopmedewerker van een warenhuis wordt opgeleid tot kok
Automonteur wil zich specialiseren  in elektrische voertuigen
Mieke heeft 20 jaar geleden de lerarenopleiding gedaan. Ze is een tijdje thuisblijfmoeder geweest, maar volgt nu weer een opfriscursus voor het onderwijs.

Slide 13 - Sleepvraag

Nakijken: vraag 10 t/m 13, 15 en 16
  • 10a. bijv. goed voor de economie van Nederland,  goed voor de ontwikkeling van de inwoners, etc.
  • b. hierdoor zijn de kosten van onderwijs geen belemmering om deel te nemen aan onderwijs. 
  • c. hierdoor hebben mensen meer kennis, kunnen ze werk doen waar ze meer opleiding voor moeten volgen, kunnen ze later een beter loon verdienen, en hebben ze ook meer kennis van technologie om innovaties te doen. 

  • 11a. menselijk kapitaal
  • b. lessen volgen, huiswerk maken, maar ook: goed opgeleide docenten
  • c. Ja, je investeert in je kennis, en die kennis zet je later in voor meer arbeidsproductiviteit (dus meer verdiensten).
  • d. Hoe groter het human capital, hoe groter je verdiencapaciteit. Je hebt meer vaardigheden en kennis, dus je hebt meer capaciteiten om geld te verdienen. 
  • 12a. Een zelfstandige zonder personeel, oftewel; iemand met een eigen bedrijf, zonder werknemers. 
  • b. Ook een journalist is vaak niet in loondienst, maar werkt vaak freelance. 
  • c. omdat je dan door te investeren je capaciteit kunt uitbreiden, dus ook makkelijker/ sneller geld kunt verdienen. 
  • d. Ja, hij praat over een potje voor slechte tijden. 


Slide 14 - Tekstslide

Nakijken: vraag 13, 15, 16
  • 13. a. bij het bekijken van de lange termijn van de studiefinanciering, het ontvangen en het terugbetalen. 
  • b. als je naar één moment kijkt, bijvoorbeeld:  de totale schuld na een studie.
  • c. je ontvangt geld om op dat moment te kunnen studeren, later betaal je dit terug.  
  • d. Door de invoering van het leenstelsel zal er sprake zijn van 'ruilen over de tijd': de lening moet terug betaald worden. Sommige leerlingen zullen er voor kiezen om dan niet te gaan studeren. De welvaart van Nederland zal dan dalen. Werknemers zijn minder opgeleid en kunnen daardoor hun werk minder goed doen. 
  • 15.a deze vraag is niet op te lossen, er mist informatie, namelijk hoe hoog de studiefinanciering is.
  • De totale gemiddelde kosten per maand bedragen € 1.138
  •  b. Inkomsten zijn € 332 + € 88 + € 354 = € 774. Deze student moet dus € 1.138 - € 774 = € 364 bijlenen.
  •  c. Extra werken, bezuinigen op uitgaven, bijdrage vragen aan de ouders.

  • 16a. bijscholing
  • b. omscholing
  • c. omscholing

Slide 15 - Tekstslide

par. 7.3:

  • Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt.
  • Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering.
  • Je kunt verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.


Slide 16 - Tekstslide

theorie + vraag 20 en 21:
investeren

investeren
aanschaffen van kapitaalgoederen (computer, machines, gereedschappen)

Maken: vraag 20 en 21

  • 20a. Bijvoorbeeld:  een bedrijfsruimte en een goed werkende website.
  •  b. bijvoorbeeld:   blijven zitten met je voorraad en slecht betalende afnemers.
  •  c. Ja, dit is ruilen over tijd: je investeert nu veel tijd, in de hoop later geld te verdienen.

  • 21 a. Een goed lopende economie. De investerende bedrijven hebben er vertrouwen in dat de investeringen weer terugverdiend kunnen worden. Anders zouden zij niet investeren.
  •  b. Er wordt geld in de ontwikkeling van de vliegtuigen gestoken, dit wordt op een later moment terugverdiend.


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

theorie + vraag 22 tm 24:
wel of niet investeren en innovatie

wel of niet investeren, afhankelijk van:
- vooruitzichten op de markt
- hoogte van de rente
- economische situatie
- vernieuwend product

innovatie
nieuw of vernieuwend product, of een vernieuwend proces

maken: vraag 22 tm 24

af? dan verder met 25, 26 en 27

Slide 19 - Tekstslide

par. 7.4: Nu of later?
leerdoelen:
  • Je kent het systeem van sociale zekerheid
  • Je kunt voorbeelden geven van de collectieve sector
  • Je kunt uitleggen dat de overheid ruilt over de tijd door een begrotings tekort en overschot


Slide 20 - Tekstslide