1. Persoonsvorm en zinsdelen

Persoonsvorm en zinsdelen
blz. 204
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en zinsdelen
blz. 204

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan de persoonsvorm vinden in een zin.
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind jij de persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
  • De persoonsvorm geeft aan of de zin in het enkelvoud of in het meervoud staat, dit noem je het getal van de zin. 
  • Ook geeft de persoonsvorm aan in welke tijd de zin staat, tegenwoordige of verleden tijd. 

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn drie manieren om de pv te vinden
1. Maak van de zin een vraagzin.
Het eerste werkwoord in de vraagzin, is de pv.
2. Tijdproef. Verander de tijd van de zin. Maak van tegenwoordige tijd, verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
3. Getalproef. Verander het getal van de zin. Maak van enkelvoud, meervoud of andersom.
Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm?

De grizzlybeer kijkt naar mij.

Slide 6 - Open vraag

Persoonsvorm?
Morgen ga ik naar voetbaltraining.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Hanan bakt lekkere cakejes.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik bel elke dag mijn vriendin op.

Slide 9 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm.
Januari was erg koud dit jaar.

Slide 10 - Open vraag

Zinsdelen
  • Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. 

Slide 11 - Tekstslide

Zo vind je de zinsdelen
  • Doe de zinsdeelproef:
  • Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin.
  • Probeer welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten.

  • Bijvoorbeeld:
  • Dit weekend / gaan / we / naar de Efteling.
  • We / gaan / naar de Efteling / dit weekend.
  • Naar de Efteling / gaan / we / dit weekend.
  • Gaan / we / dit weekend / naar de Efteling?


Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Op straat spelen een paar jongens vrolijk met een bal.
A
3 zinsdelen
B
9 zinsdelen
C
5 zinsdelen
D
4 zinsdelen

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?
A
4. Hoeveel zinsdelen / heeft / deze zin precies?
B
5. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze / zin precies?
C
5. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze zin / precies?
D
6. Hoeveel / zinsdelen / heeft / deze / zin / precies?

Slide 15 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ik | wil | dat | niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Doelen
  • Ik kan de persoonsvorm vinden in een zin.
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk
  • Maken opdracht 1: alleen pv onderstrepen. Je mag zelf kiezen welke manier je gebruikt om de persoonsvorm te vinden.
  • Opdracht 3 + 4
  • Tijd over? Opdracht 2 in een tweetal. Leg elkaar je antwoord uit

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link