oefentoets spelling en grammatica havo

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom

• Oefenen grammatica en spelling H2 (in LessonUp)
•  Individuele oefentoets grammatica H4 (op papier)
• Klassikaal nakijken

Werkwijze

• Ga naar LessonUp.com en vul de code in.
• Je kunt nu zelf de vragen beantwoorden.
• Antwoorden komen op het bord, maar wel anoniem.
• Meerkeuze vragen hebben een timer. 
  
  
• Maak de vragen INDIVIDUEEL en IN STILTE.
• We bespreken de antwoorden.

Welk woord is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. Schiphol
2. Thomas
3. meest
4. uitgang

Welk lidwoord komt altijd voor een enkelvoudig verkleinwoord te staan?

Zet een passend bijvoeglijk naamwoord voor: ontdekking

In welke zin doet iemand iets?

1. Deze broek zit veel te strak.
2. Wij zijn onderweg naar Duitsland.
3. De muis van de computer werkt niet.
4. Alle stoelen in dit lokaal wiebelen.

In welke zin gebeurt er iets?

1. Alex weigerde zijn huiswerk te maken.
2. De leeuwen vochten wild met elkaar.
3. De verf op de muren droogde snel op.
4. Mijn zusje pakt altijd mijn spullen af.

Typ alle ww uit de zin over:

Ik maak graag verre reizen, maar ik reis ook wel eens binnen Europa.

Voeg de juiste hoofdletters en leestekens toe:

mijn lieve schattige oma gaat elke zaterdag naar de aldi

Voeg de juiste hoofdletters en leestekens toe:

's middags gaan we oa de film frozen kijken

Vul het juiste ww in in de tegenwoordige tijd:

..... (branden) die kaars nou nog steeds niet?

Vul het juiste ww in in de tegenwoordige tijd:

.... (hangen) je jas op!

Geef de persoon, het getal en de tijd bij:

Jullie verrassen mij.

Geef de persoon, het getal en de tijd bij:

Merel wordt moeder.

De volgende vragen maak je:

• Individueel
• In stilte
• In je schrift

Noteer ALLE werkwoorden uit onderstaande zinnen en schrijf op welke werkwoordsvorm dit is (persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord).

1. Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?

 

2. Dit kan jij makkelijk afkrijgen deze les.

3. Simone wordt al jaren gepest door haar broertje.

Noteer uit onderstaande zinnen het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde. 

1. Je moet nooit op zaterdag naar de supermarkt gaan.

 

2. Ik wil niks te maken hebben met jou!

3. Waarom ruimen jullie je spullen niet op?

Breidt de onderstaande zinnen uit met 2 zinsdelen (Met wie? /Wanneer? /Waar?).

1. Fatima voetbalt

 

2. De walvissen zwemmen

Verdeel onderstaande zinnen in zinsdelen.

1. Vorige week heb ik een nieuwe fiets gekregen.

2. Lotte en Jasmijn vergeten altijd hun spullen.

1. Zullen: pv, gaan: inf.

Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?

2. Kan: pv, afkrijgen: inf

 Dit kan jij makkelijk afkrijgen deze les.

3. Wordt: pv, gepest: vtd

Simone wordt al jaren gepest door haar broertje.

1. ow: Je, pv: moet, wwg: moet gaan

Je moet nooit op zaterdag naar de supermarkt gaan.

2. ow: Ik, pv: wil, wwg: wil te maken hebben

Ik wil niks te maken hebben met jou!

3. ow: jullie, pv: ruimen op, wwg: ruimen op

Waarom ruimen jullie je spullen niet op?

1. /Vorige week/ heb /ik /een nieuwe fiets/ gekregen./

2. /Lotte en Jasmijn /vergeten /altijd/ hun spullen./

Welk onderdeel vind je nog lastig?

Toetsstof

• H2.1 Grammatica: zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord. (Blz. 35 t/m 38)
• H2.2 Spelling: werkwoord vervoegen (schema getal, persoon, tijd) en persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, hoofdletters en kleine letters, punt, vraagteken, uitroepteken, komma en dubbele punt. (Blz. 40 t/m 45)

• H4.1 Grammatica: werkwoord en werkwoordsvormen (persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord), persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, zin en zinsdeel en zinsdelen herkennen (bouwplan van een zin hoeft niet). (89 t/m 97)