4H 3.3 experimenteren: transport door celmembranen

3.3
  • En je kan deze begrippen toepassen.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.3
  • En je kan deze begrippen toepassen.

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling: welke stoffen worden doorgelaten door het celmembraan, en welke niet?
A
CO2 en Zuurstof en glucose niet, H2O wel
B
Zuurstof en CO2 wel, glucose niet
C
Zuurstof en CO2 niet, glucose wel
D
Zuurstof wel, CO2 en glucose niet

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Waaruit bestaat een celmembraan voornamelijk?
A
Eiwitten
B
Cholesterol
C
Fosfolipiden
D
Dekweefsel

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Dus: transport van stoffen van een hoge concentratie naar een lage concenratie kost geen energie (passief) en transport van stoffen van een hoge naar een lage concentratie kost wel energie (actief)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

1

Slide 9 - Video

03:46
fagocytose = endocytose 
(in je boek noemen ze het dus endocytose)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De vorm van transport links op het plaatje is...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Osmose
D
Actief transport

Slide 12 - Quizvraag

De vorm van transport rechts op het plaatje is...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Gefaciliteerde diffusie

Slide 13 - Quizvraag

De middelste twee vormen van transport zijn...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Gefaciliteerde diffusie

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Osmotische waarde
Dus de concentratie van alle opgeloste stoffen samen (in de cel zijn dat vooral zouten, suikers en eiwitten)

Slide 16 - Tekstslide

De osmotische waarde van zuiver water is ......... ten opzichte van een zoutoplossing
A
Hypertoon
B
Hypotoon
C
Isotoon

Slide 17 - Quizvraag

Op het moment dat de omgeving een hogere osmotische waarde heeft noem je dit ....
A
hypotoon
B
isotoon
C
hypertoon

Slide 18 - Quizvraag


Een plantencel wordt in een oplossing
gelegd. Is deze oplossing isotoon,
hypertoon of hypotoon ten opzichte
van de plantencel?
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

3

Slide 25 - Video

00:56
Je ziet dat het pantoffeldiertje een vacuole heeft die steeds volloopt en dan samentrekt. Waarom doet ie dat?
A
omdat er door diffusie water de cel in stroomt
B
omdat er door osmose water de cel in stroomt
C
omdat er door diffusie water de cel uit stroomt
D
omdat er door osmose water de cel in stroomt

Slide 26 - Quizvraag

01:20
Het pantoffeldiertje pompt dus water naar buiten. Hij doet dit als het water in zijn omgeving ... is ten opzichte van de celinhoud.
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 27 - Quizvraag

01:47
Wanneer je een pantoffeldiertje van slootwater in gedistilleerd water legt, gaan zijn vacuole dan sneller of langzamer kloppen?
A
sneller
B
langzamer
C
even snel, water is water

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video