2.3 Celmembranen en transport

Herhaling 2.1 en 2.2
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 2.1 en 2.2

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 2.1 en 2.2

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: welk organel bevat DNA en maakt RNA?
A
Mitochondriën
B
Celkern
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Ribosomen

Slide 3 - Quizvraag

In welke BINAS tabel staan de verschillende aminozuren?

Slide 4 - Open vraag

In welke BINAS tabel staat een plaatje van DNA / RNA?

Slide 5 - Open vraag

Cyanobacteriën zijn autotroof omdat ze
A
chloroplasten bezitten
B
omdat ze met behulp glucose kunnen maken uit water en koolzuurgas.
C
omdat organisch voedsel moeten gebruiken
D
omdat ze ziektes kunnen veroorzaken

Slide 6 - Quizvraag

Dus... wat zijn mensen? Autotroof of heterotroof? Of soms de ene en soms de andere?
A
Autotroof
B
Heterotroof
C
Soms autotroof sons heterotroof

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling: welk organel maakt eiwitten?
A
Mitochondriën
B
Golgi systeem
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Ribosomen

Slide 8 - Quizvraag

Herhaling: welk organel doet de verbranding en maakt energie vrij voor de cel?
A
Mitochondriën
B
Celmembraan
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Lysosoom

Slide 9 - Quizvraag

Welke eigenschap hoort bij welk organisatieniveau?
Populatie
Organisme
Orgaan
Cel
Is inprenting bij vogels permanent?
Op welke mannen vallen de vrouwen
Hoe wordt urine gemaakt?
Welk effect heeft een hormoon op de verbranding?

Slide 10 - Sleepvraag

2.3 celmembranen en transport

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Waaruit bestaat een celmembraan voornamelijk?
A
Eiwitten
B
Cholesterol
C
Fosfolipiden
D
Dekweefsel

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Dus: transport van stoffen van een hoge concentratie naar een lage concenratie kost geen energie (passief) en transport van stoffen van een hoge naar een lage concentratie kost wel energie (actief)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

1

Slide 19 - Video

03:46
fagocytose = endocytose 
(in je boek noemen ze het dus endocytose)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

De vorm van transport links op het plaatje is...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Osmose
D
Actief transport

Slide 22 - Quizvraag

De vorm van transport rechts op het plaatje is...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Gefaciliteerde diffusie

Slide 23 - Quizvraag

De middelste twee vormen van transport zijn...
A
Passief transport
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Gefaciliteerde diffusie

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Osmotische waarde
Dus de concentratie van alle opgeloste stoffen samen (in de cel zijn dat vooral zouten, suikers en eiwitten)

Slide 26 - Tekstslide

de osmotische waarde van zuiver water is ......... ten opzichte van een zoutoplossing
A
Hypertoon
B
Hypotoon
C
Isotoon

Slide 27 - Quizvraag

Op het moment dat de omgeving een hogere osmotische waarde heeft noem je dit ....
A
hypotoon
B
isotoon
C
hypertoon

Slide 28 - Quizvraag


Een plantencel wordt in een oplossing
gelegd. Is deze oplossing isotoon,
hypertoon of hypotoon ten opzichte
van de plantencel?
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

3

Slide 34 - Video

00:56
Je ziet dat het pantoffeldiertje een vacuole heeft die steeds volloopt en dan samentrekt. Waarom doet ie dat?
A
omdat er door diffusie water de cel in stroomt
B
omdat er door osmose water de cel in stroomt
C
omdat er door diffusie water de cel uit stroomt
D
omdat er door osmose water de cel in stroomt

Slide 35 - Quizvraag

01:20
Het pantoffeldiertje pompt dus water naar buiten. Hij doet dit als het water in zijn omgeving ... is ten opzichte van de celinhoud.
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 36 - Quizvraag

01:47
Wanneer je een pantoffeldiertje van slootwater in gedistilleerd water legt, gaan zijn vacuole dan sneller of langzamer kloppen?
A
sneller
B
langzamer
C
even snel, water is water

Slide 37 - Quizvraag

Huiswerk
Maken 4 t/m 8

Slide 38 - Tekstslide