Quiz LOBU Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4

Quiz LOBU Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
LOBMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Quiz LOBU Hoofdstuk 1.1 t/m 1.4

Slide 1 - Tekstslide

Wat bedoelen we met identiteit?
A
De eigenschappen die je deelt met anderen.
B
De manier waarop anderen jou zien
C
Wat jou uniek maakt, zoals je persoonlijkheid, interesses en achtergrond.
D
De regels die bepalen wat goed of slecht is.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een karaktereigenschap?
A
Een regel die vertelt hoe je je moet gedragen.
B
Een vast kenmerk van je persoonlijkheid, zoals geduldig of behulpzaam zijn.
C
Een eigenschap die je uiterlijk beschrijft, zoals groot of klein.
D
Een vaardigheid die je kunt leren, zoals fietsen of koken.

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn normen?
A
Persoonlijke doelen die je wilt bereiken
B
Gedragsregels die vertellen wat wel of niet mag in de maatschappij
C
Unieke eigenschappen die je persoonlijkheid vormen.
D
Je voorkeuren voor muziek en hobby’s.

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn waarden?
A
Dingen die je graag doet in je vrije tijd.
B
Belangrijke overtuigingen over wat goed, belangrijk of juist is, zoals eerlijkheid.
C
De regels die je op school moet volgen.
D
Een beschrijving van je uiterlijk

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen eigenschappen en karaktereigenschappen?
A
Eigenschappen zijn aangeleerd, karaktereigenschappen niet.
B
Eigenschappen gaan alleen over je uiterlijk, karaktereigenschappen over je gedrag.
C
Eigenschappen kunnen innerlijk als uiterlijk zijn, karaktereigenschappen gaan over je innerlijke kenmerken.
D
Er is geen verschil; ze betekenen hetzelfde.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een waarde?
A
Sportief zijn.
B
Vriendelijkheid.
C
Je huiswerk maken.
D
Goed kunnen tekenen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat bedoelen we met het begrip ‘eigenschappen’?
A
Kenmerken die je hebt, zowel innerlijk (zoals aardig) als uiterlijk (zoals lang).
B
Regels die bepalen hoe je je moet gedragen.
C
Vaardigheden die je kunt aanleren, zoals zwemmen.
D
Dingen die je leuk vindt om te doen.

Slide 8 - Quizvraag

Welke van de volgende is een voorbeeld van een norm?
A
Je vrienden helpen als ze het moeilijk hebben.
B
Respect hebben voor ouderen.
C
Je telefoon niet gebruiken tijdens de les.
D
Sportief zijn tijdens een wedstrijd.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het om authentiek te zijn?
A
Iemand na-apen omdat het cool is.
B
Doen alsof je iemand anders bent om erbij te horen.
C
Jezelf zijn en trouw blijven aan je eigen waarden en overtuigingen.
D
Veranderen afhankelijk van de situatie.

Slide 10 - Quizvraag