a zag, verleden tijd, enkelvoud
b valt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
c moeten, tegenwoordige tijd, meervoud
d werd, verleden tijd, enkelvoud
e verlaagt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
f hebben, tegenwoordige tijd, meervoud
g doe, tegenwoordige tijd, enkelvoud
h verpestte, verleden tijd, enkelvoud