Rekenen binnen ibs Klant en Verkoop - DG32

Rekenen ibs Klant en Verkoop
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Rekenen ibs Klant en Verkoop

Slide 1 - Tekstslide

Tips
  • Denk na over wat je moet berekenen, en hoe
  • Voer je berekening uit
  • Schrijf of teken op het papier
  • Let op de eenheden bij het antwoord/ voeg ze toe aan je berekening
  • Let op de juiste hoeveelheid decimalen
  • Check: kan je antwoord kloppen, heb je de goede eenheden gebruikt?

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen met geld/kassa
Dit omvat het tellen en verwerken van contant geld en het uitvoeren van transacties met behulp van een kassa. 

Het is belangrijk om nauwkeurig te zijn bij het tellen van geld en om ervoor te zorgen dat de kassa klopt aan het einde van elke werkdag.

Slide 3 - Tekstslide

Geldbedragen
Bij geldbedragen met decimalen, schrijf je een komma en twee cijfers
achter de komma.
goed: € 56,50
fout: € 56.50 / € 56,5 / € 56.5 / 56,50 / 56.50 / 56,5 / 56,5

Als het hele euro's zijn, is een streepje achter de komma ook goed
goed: € 135,00 / € 135 / € 135,- 
fout: € 135.00 / 135,00 / 135 / 135,- / 135.00 / 135.-

Slide 4 - Tekstslide

100%

Slide 5 - Tekstslide

Verhoudingstabel

Slide 6 - Tekstslide

Verhoudingstabel

Slide 7 - Tekstslide

Verkoop Diensten/Producten
Stel, je verkoopt konijnenvoer. Een zak voer kost €5 om in te kopen en je verkoopt het voor €10. 

a. Bereken de winst per zak
b. Bereken de totale winst als je 50 zakken verkoopt

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 8 - Tekstslide

a. Bereken de winst per zak

Slide 9 - Open vraag

b. Bereken de totale winst als je 50 zakken verkoopt

Slide 10 - Open vraag

Verkoop Diensten/Producten
Je biedt een pensiondienst aan voor konijnen. De kostprijs per dag is €5. Je wilt een winst van 20% maken. 

Wat is de verkoopprijs per dag voor het pensioneren van een konijn?


Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de verkoopprijs per dag voor het pensioneren van een konijn?

Slide 12 - Open vraag

Verkoop Diensten/Producten
Je verkoopt een pakket met een speeltje, voer en een drinkbakje voor katten. De kostprijs van de speeltje is €2, voer €3 en de drinkbakje €1. Je wilt een winstmarge van 25%. 

Wat is de verkoopprijs van het pakket?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de verkoopprijs van het pakket?

Slide 14 - Open vraag

FIFO & Bestelhoeveelheden
Je hebt 50 zakken hondenvoer in voorraad. Je koopt 30 nieuwe zakken in. 

Hoeveel zakken van de oude voorraad heb je nog als je 40 zakken verkoopt volgens het FIFO-principe?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel zakken van de oude voorraad heb je nog als je 40 zakken verkoopt volgens het FIFO-principe?

Slide 16 - Open vraag

FIFO & Bestelhoeveelheden
Je verkoopt gemiddeld 20 zakken schapenvoer per week. Het kost 2 weken om nieuwe voorraad te krijgen. 

Hoeveel zakken moet je bestellen om niet zonder voorraad te zitten?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel zakken moet je bestellen om niet zonder voorraad te zitten?

Slide 18 - Open vraag

FIFO & Bestelhoeveelheden
Je hebt 100 zakken hondenvoer in voorraad gekocht in januari voor €3 per zak en 100 zakken in februari voor €4 per zak. 

Volgens het FIFO-principe, welke kosten heb je gemaakt als je 150 zakken verkoopt?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 19 - Tekstslide

Volgens het FIFO-principe, welke kosten heb je gemaakt als je 150 zakken verkoopt?

Slide 20 - Open vraag

Bedrijfskosten & Winst
De maandelijkse bedrijfskosten voor het onderhouden van de dieren bedragen €2000. 

Als de totale omzet van de maand €5000 is, wat is dan de winst?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 21 - Tekstslide

Als de totale omzet van de maand €5000 is, wat is dan de winst?

Slide 22 - Open vraag

Bedrijfskosten & Winst
Je hebt maandelijkse bedrijfskosten van €1500, waaronder huur (€800), elektriciteit (€200), water (€100) en overige kosten (€400). 

a. Wat zijn de jaarlijkse bedrijfskosten?
b. Welk % is huur op de jaarlijkse bedrijfskosten?  

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 23 - Tekstslide

a. Wat zijn de jaarlijkse bedrijfskosten?

Slide 24 - Open vraag

b. Welk % is huur op de jaarlijkse bedrijfskosten?
antwoord op 1 decimaal

Slide 25 - Open vraag

Bedrijfskosten & Winst
De kosten voor voer stijgen met 10% per jaar. 

Als je momenteel €200 per maand uitgeeft aan voer, hoeveel geef je uit na een jaar?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 26 - Tekstslide

Als je momenteel €200 per maand uitgeeft aan voer, hoeveel geef je uit na een jaar?

Slide 27 - Open vraag

Bedrijfskosten & Winst
Je verkoopt 100 zakken hondenvoer per maand tegen €10 per zak. De kostprijs per zak is €6. 

Wat is de brutowinst per maand?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de brutowinst per maand?

Slide 29 - Open vraag

Bedrijfskosten & Winst
Van de €400 brutowinst heb je €100 aan bedrijfskosten. 

Wat is de nettowinst?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de nettowinst?

Slide 31 - Open vraag

Verpakkingen & Inhoud
Een verpakking kattenvoer bevat 500 gram en kost €8. 

Wat is de prijs per kilogram?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de prijs per kilogram?

Slide 33 - Open vraag

Verpakkingen & Inhoud
Je koopt dozen om producten te verzenden. Een doos kost €0,50 en je hebt 100 dozen nodig. 

Wat zijn de totale verpakkingskosten?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 34 - Tekstslide

Wat zijn de totale verpakkingskosten?

Slide 35 - Open vraag

Verpakkingen & Inhoud
Je wilt 3.000 cl water verdelen in flessen van 1,5 liter. 

Hoeveel flessen heb je nodig?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 36 - Tekstslide

Hoeveel flessen heb je nodig?

Slide 37 - Open vraag

Kassa: Contant Geld & Pinbetalingen
Op een dag is er €300 aan contant geld en €500 aan pinbetalingen ontvangen. 

Hoeveel is de totale omzet van die dag?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 38 - Tekstslide

Hoeveel is de totale omzet van die dag?

Slide 39 - Open vraag

Kassa: Contant Geld & Pinbetalingen
Je begint de dag met €100 in de kassa. Aan het einde van de dag heb je €500, inclusief pinbetalingen van €300. 

Wat is de totale contante verkoop?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 40 - Tekstslide

Wat is de totale contante verkoop?

Slide 41 - Open vraag

Kassa: Contant Geld & Pinbetalingen
Je hebt een kassabon van €35,50. De klant betaalt contant met €50. 

Hoeveel wisselgeld moet je teruggeven?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 42 - Tekstslide

Hoeveel wisselgeld moet je teruggeven?

Slide 43 - Open vraag

Kassa: Contant Geld & Pinbetalingen
Je hebt een totaal van €75 aan verkopen. De klant betaalt met een pinpas. De transactiekosten zijn 2% van het bedrag. 

Wat is het bedrag na aftrek van de transactiekosten?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 44 - Tekstslide

Wat is het bedrag na aftrek van de transactiekosten?

Slide 45 - Open vraag

Kassa: Contant Geld & Pinbetalingen
Gedurende een maand heb je €4000 aan verkopen, waarvan 60% via pinbetalingen. 

Wat is het bedrag aan contante verkopen?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 46 - Tekstslide

Wat is het bedrag aan contante verkopen?

Slide 47 - Open vraag

Kasboek
Je ontvangt een factuur van €250 voor nieuwe voorraad, betaalt deze contant en registreert een contante verkoop van €100. 

Wat is de nieuwe kasboekbalans als je begon met €500?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 48 - Tekstslide

Wat is de nieuwe kasboekbalans als je begon met €500?

Slide 49 - Open vraag

Kasboek
Je hebt de volgende transacties: verkoop €300 (pin), aankoop voer €200 (contant), verkoop €150 (contant). 

Wat is de eindsaldo als het beginsaldo €400 is?

Geef bij je uitwerkingen de volledige berekeningen.

Slide 50 - Tekstslide

Wat is de eindsaldo als het beginsaldo €400 is?

Slide 51 - Open vraag