Oefentoets Hoofdstuk 6 Nederland, klimaat en duurzaamheid

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je weet waardoor de aarde opwarmt.
Je weet op welke twee manieren CO2-uitstoot verminderd kan worden.
Je kunt de soorten duurzame energie in Nederland beschrijven.
Je kent de manieren en maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen (W2).
Je kent de omvang en het aandeel van de duurzame energie in Nederland.
Je weet waar fossiele brandstoffen voor worden gebruikt.
Je weet wat de belangrijkste energiebronnen in Nederland zijn.

Basisboek:  B130  B142 

Begrippen: biomassa, dampkring, duurzame energiebron, energiebesparing, energiebron, fossiele brandstof, hernieuwbare energiebron, klimaatverandering, koolstofdioxide (CO2), versterkt broeikaseffect, windenergie, zonne-energie, biobrandstof, broeikaseffect, geothermische energie, hydro-elektriciteit, 













































Slide 3 - Tekstslide

Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je weet welke veranderingen er zijn in het klimaat (temperatuur, neerslag) van Nederland.
Je weet welke mogelijke veranderingen (temperatuur, neerslag) er zijn in het toekomstige klimaat in Nederland (kaarten bron 6 en 7).
Je kent het verband tussen de temperatuur en de hoeveelheid CO2 in de lucht (W3).
Je weet dat de gemiddelde temperatuur in Nederland de afgelopen 100 jaar is toegenomen (W4).
Je kent de resultaten van het onderzoek van het klimaat in je eigen omgeving (opdracht 7).

Basisboek:  B42  B143

Begrippen:
Theorie: stedelijk warmte-eiland, verdamping, waterbalans, zeewind
Basisboek: klimaat, klimaatverandering, weer
























































Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 3 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je weet waardoor de zeespiegel relatief gezien, stijgt.
Je kunt beschrijven hoe Nederland zich beschermt tegen de zeespiegelstijging.
Je weet waardoor de bodem in Nederland daalt.
Je weet hoe de kust wordt versterkt (klimaataanpassing).
Je weet in welke gebieden in Nederland gevaar is voor een overstroming ( W5).
Je weet waardoor de bodem in Nederland daalt en in Scandinavië stijgt ( W7).
Je kent de maatregelen die Nederland beschermen tegen zeewater ( opdracht 2).
Je weet welke kustvorm Nederland heeft en hoe die wordt beschermd ( opdracht 7).

Basisboek:  B118  B123  B14 

Begrippen: bodemdaling, delfstof, duin, gletsjer, grondwater, ijstijd, klimaataanpassing, landijs, polder, relatieve zeespiegelstijging, stormvloedkering, veen, zeespiegel  aanslibbingskust, glaciaal, interglaciaal








































































Slide 5 - Tekstslide

Paragraaf 4 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je weet waarom het rivierengebied zich moet aanpassen aan het veranderende klimaat (klimaataanpassing).
Je weet hoe mensen zich beschermen tegen de overstromingen van rivieren.
Je weet welke maatregelen in het plan Ruimte voor de Rivier staan.
Je weet wat de gevolgen van droogte zijn.
Je weet hoe de inrichting van de stad wordt aangepast aan het veranderende klimaat.
Je weet hoe het rivierengebied is ingericht ( W10).
Je weet welke watermaatregelen in welke gebieden worden genomen ( W13).
Je weet waarom rivieren vaker grote hoeveelheden water moeten verwerken ( opdracht 1).

Basisboek: B92  B94   B2  

Begrippen:: bodemdaling, klimaataanpassing, nevengeul, rivier, Ruimte voor de Rivier, stedelijk warmte-eiland, stroomgebied, uiterwaard, verdamping, winterdijk, zomerdijk  gemengde rivier, gletsjerrivier, regenrivier, waterkringloop
























































































Slide 6 - Tekstslide

Wat heeft CO2 te maken met het broeikaseffect?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de lichtblauwe gebieden en de donkerblauwe gebieden op de kaart?


A
De lichtblauwe gebieden liggen beneden NAP, de donkerblauwe gebieden liggen boven NAP.
B
De lichtblauwe gebieden liggen boven NAP, de donkerblauwe gebieden liggen beneden NAP.
C
De lichtblauwe gebieden zijn veengronden, de donkerblauwe gebieden zijn aardgasvelden.
D
De lichtblauwe gebieden zijn aardgasvelden, de donkerblauwe gebieden zijn veengronden

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet de organisatie die zorgt voor waterveiligheid, waterzuivering en genoeg zoet water?
A
Het waterland
B
Het waterschap
C
De afsluitdijk
D
Het ministerie van waterzaken

Slide 9 - Quizvraag

Terugblik: Sleep het begrip naar de juiste uitleg!
Zeespiegel
stijging
Relatieve zeespiegel
stijging
Veen
De combinatie van de absolute zeespiegelstijging en het effect van de bodemdaling
Grondsoort die bestaat uit (half) vergane plantenresten
De stijging van de gemiddelde hoogte van het zeewater.

Slide 10 - Sleepvraag

Bij welke dimensie hoort deze uitspraak?
Het wordt in deze week in Nederland veel warmer dan gebruikelijk voor deze tijd van het jaar.
A
Sociaal-culturele dimensie
B
Natuurlijke dimensie
C
Economische dimensie
D
Politieke dimensie

Slide 11 - Quizvraag

Leg uit hoe de bodemdaling ontstaat.

Slide 12 - Open vraag

Waarom is leven op aarde niet mogelijk zonder broeikaseffect?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het versterkte broeikaseffect?

Slide 14 - Open vraag

Welke maatregel zie je hier?
A
Uiterwaard afgraven
B
Nevengeul
C
Dijkverlegging
D
Dijkverbetering

Slide 15 - Quizvraag

Welk getal geeft de zomerdijk aan?
A
2
B
3
C
4
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Winterdijk
Zomerdijk
Uiterwaard
Kribben
Komgronden
Oeverwal

Slide 17 - Sleepvraag

Welk getal geeft 'buitendijks aan'?
A
5
B
6

Slide 18 - Quizvraag

Het IJsselmeer is ....
A
Zoet
B
Zout

Slide 19 - Quizvraag

Welke menselijke oorzaak is er voor het versterkte broeikaseffect?

Slide 20 - Open vraag

Waarom stijgt de zeespiegel? Noteer twee redenen.

Slide 21 - Open vraag

Hernieuwbare energiebronnen hebben voor- en nadelen. Schrijf een voordeel en nadeel op van windenergie.

Slide 22 - Open vraag

Welk gebied in Rotterdam is er te zien op
de afbeelding?
Leg uit wat de functie is.

Slide 23 - Open vraag

Iemand zegt: ‘Er rijden steeds meer elektrische auto’s op de weg. Dat is duurzaam volgens veel mensen. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Want hoe wordt de elektriciteit opgewekt?’
In welk geval is elektrisch rijden echt duurzaam en in welk geval niet?

Slide 24 - Open vraag

CO2 wordt op aarde voortdurend uitgewisseld. Je noemt dat de koolstofkringloop. In de lucht zit ook CO2. Wat gebeurt er vervolgens met die CO2 in de koolstofkringloop? Om dat proces te beschrijven, zet je de zes onderdelen van de koolstofkringloop die hieronder staan in de goede volgorde.
1 afbraak van planten en bomen
2 CO2 in de lucht
3 CO2 in planten en bomen
4 CO2 in steenkool in de grond
5 fotosynthese
6 vulkanen
A
6 – 2 – 4 – 3 – 5 – 1
B
5 – 3 – 1 – 4 – 6 – 2
C
4 – 2 – 6 – 3 – 1 – 5
D
4 – 3 – 1 – 5 – 2 – 6

Slide 25 - Quizvraag

In Nederland wordt zandsuppletie toegepast. Waarom?
A
Om daar waar de bodem in Nederland daalt, de bodem op te hogen.
B
Om dijken langs de rivieren te versterken.
C
Om de stukken land tussen de winterdijken en de rivieren op te hogen.
D
Om stranden en duinen langs de kust te versterken.

Slide 26 - Quizvraag

Welke 2 zinnen zijn goed?
A
Het gevaar voor verzilting in Nederland is vooral groot als in de zomer weinig water door de rivieren naar zee stroomt.
B
Een van de oorzaken van bodemdaling in Nederland is de winning van delfstoffen.
C
In Nederland wordt de meeste energie opgewekt door het verbranden van biomassa.
D
Hydro-elektriciteit speelt in Nederland geen rol.

Slide 27 - Quizvraag

Aardgas, aardolie en steenkool noemen we ook wel:
A
Chemische brandstoffen
B
Kern brandstoffen
C
Fossiele brandstoffen
D
Natuurrijke brandstoffen

Slide 28 - Quizvraag

Welk broeikasgas wordt het meest uitgestoten bij het verbranden van fossiele brandstoffen?
A
methaan
B
koolstofdioxide
C
waterdamp
D
stikstof

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van duurzaamheid?
A
Ontbossing
B
Vervuiling
C
Herbebossing

Slide 30 - Quizvraag

Hoe komt het dat fossiele brandstoffen opraken?
A
Het duurt miljoenen jaren om te maken
B
Het is veel te duur
C
We kunnen ze niet meer vinden
D
Ze zijn veel te ouderwets

Slide 31 - Quizvraag

Wat is duurzaamheid?
A
Producten vernieuwen voor volgende generaties
B
Producten zoveel mogelijk recyclen voor volgende generaties
C
Milieu zo min mogelijk schaden voor volgende generaties
D
Broeikasgassen zoveel mogelijk terugdringen

Slide 32 - Quizvraag

Welke twee opties zijn er, naast energiebesparing om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen
A
recycling en duurzaamheid
B
energietransitie en recycling
C
kringloop en overstap op duurzame energie
D
recycling en meer gebruik aardgas

Slide 33 - Quizvraag

Windenergie is vernieuwbaar.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag


Biomassa levert gas op. Als we dit gas verbranden, komt toch CO2 vrij. Waarom noemen we dit dan toch 'groen gas'?
A
De CO2 die bij groen gas vrijkomt, is eerder al door planten uit de lucht gehaald.
B
De naam groen gras slaat op de kleur van plantenafval, verder is dit gas niet duurzaam.
C
Omdat bij gas van biomassa alleen maar waterstofgas vrijkomt.
D
We noemen dit groen gas omdat het ervoor zorgt dat we minder afval hebben.

Slide 35 - Quizvraag

uitputbaar
Onuitputbaar
Duurzame energiebron
nen
Fossiele brandstoffen

Slide 36 - Sleepvraag

Hieronder staan vier energiebronnen die in Nederland worden gebruikt. Zet ze in de volgorde van de energiebron die het meeste gebruikt wordt, tot de energiebron die het minste wordt gebruikt. 
1= meest gebruikt, 4= minst gebruikt
1
2
3
4
Biomassa
Fossiele brandstoffen
Windenergie
Zonne-energie

Slide 37 - Sleepvraag

Welke uitspraken zijn juist?
A
Bij de uitademing van planten en dieren wordt CO2 uit de lucht opgenomen.
B
Bij de fotosynthese wordt zuurstof in de atmosfeer gebracht.
C
Door het verbranden van fossiele brandstoffen komt er CO2 in de lucht.
D
Door kalkvorming wordt koolstof opgeslagen.

Slide 38 - Quizvraag

Door de klimaatverandering in Nederland wordt het neerslagregiem
A
regelmatiger
B
onregelmatiger

Slide 39 - Quizvraag

Klimaatverandering zorgt in Nederland vaker voor een piekafvoer
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Meer droogte in de zomer is in Nederland ook een gevolg van klimaatverandering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Sleep de oplossingen om de rivier de ruimte te geven op de juiste plaats.
Dijkverhoging
Dijkverlegging
Nevengeul
Uiterwaard
verlaging
Kribverlaging

Slide 42 - Sleepvraag

In welk deel van ons land zijn de meeste polders?

A
Noorden
B
Oosten
C
Zuiden
D
Westen

Slide 43 - Quizvraag

In het verleden is het klimaat regelmatig veranderd. Wat is er bijzonder aan de huidige klimaatverandering?

A
De gletsjers in gebergten de Alpen smelten.
B
De mens is ook een oorzaak van de klimaatverandering.
C
De temperatuur stijgt alleen op gematigde breedte. Rond de polen en de evenaar niet
D
De temperatuurstijging is veel groter dan die in het verleden is geweest.

Slide 44 - Quizvraag

Schrijf de letter(s) op van de zinn(en) die goed zijn (is).
1 In Nederland wordt al zo veel windenergie opgewekt, dat er niet nog
meer windenergie kan worden opgewekt.
2 Recycling is een vorm van duurzaam gebruik.
3 Wereldwijd neemt het gebruik van fossiele brandstoffen al af.
4 Windenergie wordt vooral in het westen van Nederland opgewekt.
A
1-2
B
3-4
C
1-3
D
2-4

Slide 45 - Quizvraag

Verdamping
Condensatie
Neerslag
Afstroming
Warmte

Slide 46 - Sleepvraag

''De Grand-Prix van Zandvoort zorgt ervoor dat vele mensen uit eten gaan en in hotels verblijven, dat is goed.''
Bij welke aardrijkskundige dimensie past dit?
A
Economische dimensie
B
Sociaal-culturele dimensie
C
Politieke dimensie
D
Fysische dimensie

Slide 47 - Quizvraag

''De Grand-Prix van Zandvoort verstoort het vogelrust gebied in de duinen''

Bij welke aardrijkskundige dimensie past dit?
A
Economische dimensie
B
Sociaal-culturele dimensie
C
Politieke dimensie
D
Fysische dimensie

Slide 48 - Quizvraag

''De Grand-Prix van Zandvoort is belangrijk voor Nederland want dan komen er veel toeristen''

Bij welke aardrijkskundige dimensie past dit?
A
Economische dimensie
B
Sociaal-culturele dimensie
C
Politieke dimensie
D
Fysische dimensie

Slide 49 - Quizvraag

''De Grand-Prix van Zandvoort zorgt ervoor dat de huizen heel duur worden en alleen nog maar rijke mensen in Zandvoort kunnen wonen.''
Bij welke aardrijkskundige dimensie past dit?
A
Economische dimensie
B
Sociaal-culturele dimensie
C
Politieke dimensie
D
Fysische dimensie

Slide 50 - Quizvraag

Bij welke dimensie hoort deze uitspraak?
Het wordt in deze week in Nederland veel warmer dan gebruikelijk voor deze tijd van het jaar.
A
Sociaal-culturele dimensie
B
Natuurlijke dimensie
C
Economische dimensie
D
Politieke dimensie

Slide 51 - Quizvraag

Dit cijfer denk ik voor de toets te gaan halen:
Vul het op deze manier in 6.5 = 65
0100

Slide 52 - Poll

Was alles duidelijk? Is er nog iets waar je graag meer uitleg over hebt?

Slide 53 - Open vraag