Woche 46

Woche 46
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Woche 46

Slide 1 - Tekstslide

Jede Deutschstunde dabei!
Arbeitsbuch     ein aufgeladen    Heft                            ein gefülltes 
                               Laptop                                                           Etui

Slide 2 - Tekstslide

Programm
  1. Lernziele
  2. Lernen Wortschatz D-N /Übungsprüfung Deutsch'
  3. Grammatikerklärung
  4. Selbständig arbeiten und Hausaufgaben Übungen 5,6,7,8
  5. Check

Slide 3 - Tekstslide

Lernziele
1. Du kennst die Wortschatz 
    Deutsch- Niederländisch.
2. Du kannst den 1. und 4. Fall 
      anwenden.

Slide 4 - Tekstslide

Wortschatz D-N
Oefentoets Deutscha of leren
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Personalpronomen

Slide 6 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval
De vorm van het persoonlijk voornaamwoord hangt af van: 
- de functie in de zin (onderwerp +1 of lijdend voorwerp +4)



ik
jij
hij
zij (ev)
het
wij
jullie
u
zij (mv)
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
Sie
sie
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
Sie
sie
mij
jou
hem
haar
het
ons
jullie
u
hen

Slide 7 - Tekstslide

Eerst het onderwerp... (1e naamval)
Zij gaf hem een verjaardagscadeau.
Ik heb hen het bericht gestuurd.
De docent legt hun de grammatica uit. 
Heeft Jonas jou uitgenodigd?
Wij sturen haar een kaartje. 

Volgorde:
1. Wie of wat + gezegde? = onderwerp (1e naamval)

Slide 8 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp...
Zij ziet haar. 
Sie sieht..........
Wie of wat gaf zij? een verjaardagscadeau

Heeft Jonas jou uitgenodigd?
Hat Jonas ....eingeladen?
Wie of wat heeft Jonas uitgenodigd? jou


Volgorde:
1. Wie of wat + gezegde? = onderwerp (1e naamval)
2. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp (4e naamval)

De blauwe stukjes staan dus in de 4e naamval!

Slide 9 - Tekstslide

Wat moet kennen?
1. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de eerste naamval.

2. Je weet hoe je de 4e naamval vindt.
3. Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 4e naamval.

4.


Slide 10 - Tekstslide

Selbständig arbeiten/Hausaufgaben
Grammatik Deutscha 
persoonlijk voornaam woord eerste en vierde naamval
(niet de bonusvraag dus!)
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Check
Morgen Test Wörter D-N
Breng een opgeladen computer mee


Du bleibst auf deinem Platz bis es geklingelt hat!!!!! 



Slide 12 - Tekstslide

Grammatik: Herhaling 
Na een voorzetsel met de 4e naamval, krijgt het persoonlijk voornaamwoord ook de vorm van deze naamval. 

Noteer de persoonlijk voornaamwoorden in de 3e en 4e naamval in het schema in je schrift.  
Zeit: 3 Minuten
timer
3:00

Slide 13 - Tekstslide

Grammatik A: het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en lijdendvoorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik A: onderwerp en lijdend voorwerp
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook als het het persoonlijk voornaamwoord een zinsdeel is:
  • het onderwerp  (1e naamval)
  • lijdend voorwerp (4e naamval)
Beispiel: Ich habe dich nicht in der Schule gesehen. ich = ow & dich = lv

Slide 15 - Tekstslide

1e naamval: het onderwerp
De 1e naamval (Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin. Om het onderwerp te vinden heb je eerst het werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in een zin) nodig. 

Beispiel: Ich gehe zum Arzt.
1. gezegde = alle werkwoorden in de zin --> gehen
2. onderwerp = wie / wat + gezegde --> ich (+1)

Slide 16 - Tekstslide

4e naamval: het lijdend voorwerp
De 4e naamval (Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin. Om het lijdend voorwerp te vinden heb je (1) het gezegde nodig en (2) het onderwerp. 
Beispiel: Der Arzt operiert mich.
1. gezegde = alle werkwoorden in de zin --> operiert
2. onderwerp = wie / wat + gezegde --> der Arzt (+1)
3. lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp --> mich (+4)

Slide 17 - Tekstslide

timer
3:00

Slide 18 - Tekstslide

Kapitel 2
Online machen: Paragraf E: Aufgabe 20,21,22
                                     Paragraf 
Hilfsmittel: Buch Lernübersicht K4 (Seite 134)
Zeit: diese Stunde
Fertig (klaar)
  • 1. Slim Stampen/Deutscha: B: Wortschatz N-D
  •  2. Deutscha: Grammatik (1. und 4. Fall)
Fragen: Melde dich bei der Lehrerin
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide