Spelling 1.5 - 2 kgt

Spelling 1.5 - 2 kgt
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling 1.5 - 2 kgt

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- LessonUp: uitleg theorie + oefeningen
- Maak opdrachten van 1.5
- Opdrachten nakijken

Lesdoel:
- Je kunt leestekens correct in een zin gebruiken.
- Je weet hoe je een zin in de directe rede moet schrijven.
- Je weet hoe je de tien dicteewoorden uit 1.5 moet schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen met de dicteewoorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord is goed geschreven?
A
de chocolade-bol
B
de chocoladebol

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
sjanteren
B
chanteren

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de champignons
B
de champigons

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
sjoelen
B
sjoellen

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de sjaal
B
de shawl

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
chetten
B
chatten

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
machinnaal
B
machinaal

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de parachute
B
de parachutte

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de rechercheur
B
de recherchur

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de ships
B
de chips

Slide 15 - Quizvraag

Leestekens
Leestekens helpen je bij het juist lezen van een tekst.

De punt, het vraagteken en het uitroepteken staan aan het eind van een zin.

Een komma staat in een zin.

Slide 16 - Tekstslide

Welk leesteken staat IN een zin en niet aan het eind?
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 17 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (1)?

Jarenlang groeide het aantal bezitters van een tablet (1)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 18 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (2)?

Maar in de eerste helft van 2014 was de groei eruit (2) toonde marktonderzoek aan (3)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 19 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (3)?

Maar in de eerste helft van 2014 was de groei eruit, toonde marktonderzoek aan (3)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 20 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (4)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen (4) dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder (5) een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 21 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (5)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen, dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder (5) een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 22 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (6)?

Halverwege dat jaar hadden bijna 7,5 miljoen mensen, dat is 56 procent van de Nederlanders van 13 jaar of ouder, een tablet (6)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 23 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (7)?

Is de groei er dan echt helemaal uit (7)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 24 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (8)?

Nee (8) Onder de 65-plussers neemt het aantal tabletbezitters nog langzaam toe (9)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 25 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plaats van het cijfer (9)?

Nee! Onder de 65-plussers neemt het aantal tabletbezitters nog langzaam toe (9)
A
punt
B
komma
C
uitroepteken
D
vraagteken

Slide 26 - Quizvraag

Dubbele punt en aanhalingsteken
Als je in een tekst schrijft wat iemand zegt, gebruik je de directe reden.

Die zin begint met een hoofdletter en staat tussen aanhalingstekens. Met een dubbele punt geef je aan waar de zin begint.

- Hij zei:  ' Ik kom iets later, lekke band! '  
- Tessa zuchtte en antwoordde: Dat is al de derde keer! '  

Slide 27 - Tekstslide

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg wat het huiswerk was.
B
Hij vroeg: 'Wat is het huiswerk?'

Slide 28 - Quizvraag

Welke zin kloppen de leestekens?
A
Hij zei: Ik heb geen zin om op te staan.
B
Hij zei: 'Ik heb geen zin om op te staan'.
C
Hij zei 'Ik heb geen zin om op te staan.'
D
Hij zei: 'Ik heb geen zin om op te staan.'

Slide 29 - Quizvraag

Aan het werk
- Maak van 1.5, opdr. 8 en 10 (blz. 32)
- Klaar? --> ga lezen 
- Opdrachten nakijken

Lesdoel:
- Je kunt leestekens correct in een zin gebruiken.
- Je weet hoe je een zin in de directe rede moet schrijven.
- Je weet hoe je de tien dicteewoorden uit 1.5 moet schrijven.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide