2.4 Engelse werkwoorden

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Hoe voel je je vandaag: meer als een zombie of als een sprankelende eenhoorn?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel:
- Ik kan Engelse werkwoorden vervoegen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Let op!
- t ex-fokschaap  alleen in de verleden tijd gebruiken
- nooit dt in de verleden tijd

Slide 13 - Tekstslide

De dj (mixen) ............
verschillende liedjes op een zo natuurlijk mogelijke manier.
A
mixd
B
mixt
C
mixed
D
mixet

Slide 14 - Quizvraag

Erwin (racen) ..............
als een speer naar het station.
A
racet
B
raced
C
ract
D
racd

Slide 15 - Quizvraag

Hij (carpoolen) ...................
vandaag liever niet.
A
carpoold
B
carpoolt
C
carpooled
D
carpoolet

Slide 16 - Quizvraag

De teams (paintballen) ...............
in de loods en genoten daarna van een heerlijke lunch.
A
paintballde
B
paintbalde
C
paintballden
D
paintbalden

Slide 17 - Quizvraag

Vroeger (faxen)..................
je elkaar als je samen een tekst moest maken.
A
fax
B
faxde
C
faxten
D
faxte

Slide 18 - Quizvraag

Tijdens de presentatie heeft de medewerker dieper op de financiën (inzoomen).............
A
ingezoomt
B
ingezoomed
C
ingezoomd
D
ingezoomet

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 20 - Tekstslide