Lezen H3H4 hv2

Nederlands
Goedemorgen.
11:45-12:30
Stil lezen
Toets H3H4 nabespreken
Woordenschat H3 maken
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Goedemorgen.
11:45-12:30
Stil lezen
Toets H3H4 nabespreken
Woordenschat H3 maken

Slide 1 - Tekstslide

Let op:
We maken de toets dus niet het tweede uur zoals in Magister staat, maar het vierde uur.

Slide 2 - Tekstslide



Tekstverband - Signaalwoorden:

Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien.
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enz. dan

Bij een samenvattend verband wordt een verkorte weergave van informatie uit de tekst gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al









Slide 3 - Tekstslide

Een doel-middelverband 
Een vergelijkend verband 
Een samenvattend verband
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enz. dan
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 4 - Sleepvraag

Weet je de tekstverbanden en signaalwoorden uit H2 nog?







































































































































































Slide 5 - Open vraag

Concluderend verband
Redengevend verband
Oorzakelijk verband
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
Omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 6 - Sleepvraag

Hoe weet je wat het onderwerp van een tekst is?
A
Je leest de titel
B
Je leest de titel en tussenkopjes
C
Je leest de titel, de tussenkopjes en kijkt naar de plaatjes
D
Je leest de hele tekst en kijkt dan waar de hele tekst over gaat.

Slide 7 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst:
Bij veel teksten moet je eerst de tekst lezen, en daarna krijg je de vraag wat het onderwerp is.
Het kan zijn dat je bij de multiple choice twijfelt omdat er in de antwoorden ook deelonderwerpen van de tekst staan.
Kies altijd voor het antwoord dat zo goed mogelijk bij de hele tekst past.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdgedachte:
De hoofdgedachte van een tekst is één volledige zin, die het belangrijkste samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt. 
Staat meestal in de inleiding of in het slot
Soms staat de hoofdgedachte hier letterlijk, soms moet je hem zelf formuleren. Om de hoofdgedachte te bepalen moet je de tekst precies lezen.

Slide 9 - Tekstslide

Een feit
A
Kun je controleren of het waar of niet waar is
B
Kun je niet controleren

Slide 10 - Quizvraag

Een mening of standpunt:
A
Is wat je kunt controleren
B
Is wat iemand van iets vindt

Slide 11 - Quizvraag

Blom geeft goed les
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

Blom geeft Nederlandse les
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag