H4 Thema 5 B4 Reflexen

Doelwitorgaan
Sleep onderstaande onderdelen naar deze juiste plek in de regelkring. Gebruik indien nodig BiNaS

hypofyse
schildklier
TSH
thyroxine
+
-
1 / 36
volgende
Slide 1: Sleepvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doelwitorgaan
Sleep onderstaande onderdelen naar deze juiste plek in de regelkring. Gebruik indien nodig BiNaS

hypofyse
schildklier
TSH
thyroxine
+
-

Slide 1 - Sleepvraag

Ruggenmerg
Hersenstam
Hersenen
Grote hersenen
Kleine hersenen
perifere zenuwstelsel

Slide 2 - Sleepvraag

Binas 88A
Zintuigcel
Effector
Centraal zenuwstelsel
Bewegings zenuwcel
Gevoels zenuwcel

Slide 3 - Sleepvraag

Stap 0:  Je bent flink aan het sporten geweest, je hebt gezweet
Stap 2
Stap 1
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).

Via de hypofyse komt ADH in het bloed.

ADH bereikt de nieren en nieren gaan meer water terugresorberen

De osmotische waarde van het bloed daalt.

Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere (gewenste) osmotische waarde.

De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.

De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken en via hypofyse uit te scheiden

Slide 4 - Sleepvraag

Welke zin of zinnen kloppen?
A
Impulsfrequentie zegt iets over hoe vaak een impuls wordt doorgegeven.
B
Impulssterkte is de sterkte van een impuls en deze bepaald hoe sterk we iets waarnemen.
C
Doordat zenuwcellen omringt zijn met meylineschede gaat de impulsgeleiding zo'n 50x sneller.
D
Impulsen kunnen maar 1 kant op lopen doordat delen van de celwand nog in de herstelfase zitten en dan geen nieuw impuls kunnen verwerken.

Slide 5 - Quizvraag

Reflex (en reflexboog)
Reflexboog


Reflex

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoe komen impulsen van zintuigcellen in de hersenen?
  1. Zintuigcel zet prikkel om in impuls.
  2. Impuls gaat langs gevoelszenuw naar het ruggenmerg.
  3. Impuls wordt overgegeven van gevoelszenuw naar schakelzenuwcel.
  4. via schakelzenuwcellen komt impuls in hersenen, bewustwording

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Sprongsgewijze impulsgeleiding

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

In de moderne diagnostiek zijn MRI-scans niet meer weg te denken.
Drie onderdelen van het centrale zenuwstelsel zijn genummerd.
- In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het animale zenuwstelsel aan te treffen?
- In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het autonome zenuwstelsel aan te treffen?
A
Vooral animale centra: 1 Vooral autonome centra: 2 & 3
B
Vooral animale centra: 2 Vooral autonome centra: 1 & 3
C
Vooral animale centra: 1 & 3 Vooral autonome centra: 2
D
Vooral animale centra: 2 & 3 Vooral autonome centra: 1

Slide 15 - Quizvraag

De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.

Waar hangt deze hoeveelheid vanaf? (R)
A
De sterkte van aankomende impulsen
B
De frequentie van aankomende impulsen
C
De herkomst van aankomende impulsen
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan

Slide 16 - Quizvraag

De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan.

1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen.
2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen.
Noteer de nummers en geef aan of ze juist of onjuist zijn. (T1)

Slide 17 - Open vraag

Waarop zal een geneesmiddel tegen hoofdpijn vooral effect hebben? (T1)
A
Op de sensorische centra van de grote hersenen
B
Op de motorische centra van de grote hersenen
C
Op de hersenstam
D
Op de kleine hersenen

Slide 18 - Quizvraag

Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs een zenuwceluitloper P met een myelineschede voortgeleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voortgeleid.
Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voortgeleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen? (T1)
A
Hoger
B
Lager
C
Gelijk
D
Niet te bepalen

Slide 19 - Quizvraag

Als iemand niet bestaande beelden ziet spreekt men van hallucineren. Waar zul je met een hersenscan grote elektrische activiteit vinden bij hallucineren? (T1)
A
Hersenstam
B
Grote hersenen
C
Kleine hersenen
D
Oogzenuw

Slide 20 - Quizvraag



Welke typen neuronen zijn geheel of gedeeltelijk in de afbeelding getekend? (T2)
A
Motorische neuronen
B
Motorische en sensorische neuronen
C
Sensorische neuronen
D
Motorische, sensorische en schakelneuronen

Slide 21 - Quizvraag

Enkele jaren geleden is het aantal ziektes waarop men baby's screent met behulp van een hielprik uitgebreid. De hielprik wordt uitgevoerd bij pasgeboren baby's om na te gaan of bij het kind een aantal ernstige, erfelijke aandoeningen aanwezig zijn. Een van die ziekten waarop wordt getest is fenylketonurie (PKU). Er zijn twee vormen van PKU: klassieke en maligne. Bij de klassieke vorm ontbreekt een bepaald enzym, waardoor fenylalanine zich ophoopt in het bloed. Dit kan uiteindelijk leiden tot een hersenbeschadiging. Bij een maligne vorm ontstaat een tekort aan neurotransmitters. Dit zijn stoffen die betrokken zijn bij impulsoverdracht in het zenuwstelsel.
Op welke plaatsen komen deze neurotransmitters bij een gezond persoon vrij op het moment dat de impulsoverdracht mogelijk wordt? (T2)
A
In de cellen van Schwann, rondom een axon
B
In het cellichaam van het neuron dat de impuls gaat doorgeven
C
In de dendriet van het neuron dat de impuls ontvangt
D
In de synapsspleet tussen twee neuronen

Slide 22 - Quizvraag

Als het hart te snel gaat kloppen dreigt de bloeddruk in de bloedvaten te hoog te worden. Zintuigen in de wand van de aorta en de halsslagaders registreren de toename van de bloeddruk en sturen impulsen naar het regelcentrum in de hersenen. Via het autonome zenuwstelsel wordt de hartslag dan verlaagd.

In welke deel van de hersenen ligt het centrum dat de hartslagfrequentie regelt en via welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt het hartritme verlaagd? (T2)
A
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
B
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.
C
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.
D
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.

Slide 23 - Quizvraag

Vijf delen van een reflexboog zijn:
1. een motorische zenuwcel,
2. een schakelcel,
3. een sensorische zenuwcel,
4. een spier,
5. een spierzintuig.
In welke volgorde zijn deze delen bij het optreden van de reflex betrokken? (T1)

Slide 24 - Open vraag

Dopamine is een neurotransmitter die door cellen aangemaakt kan worden om impulsen door te geven van de ene zenuwcel naar de andere. In de afbeelding worden schematisch drie zenuwcellen weergeven.

- In welk deel van de synaps, P of Q, wordt dopamine afgegeven?
- In welke richting wordt de impuls voortgezet? (T2)
A
P - afgifte dopamine 1 - richting impuls
B
P - afgifte dopamine 2 - richting impuls
C
Q - afgifte dopamine 1 - richting impuls
D
Q - afgifte dopamine 2 - richting impuls

Slide 25 - Quizvraag

Het Restless Legs Syndroom (RLS) is een aandoening van het zenuwstelsel. Het kenmerkt zich door een irriterend, branderig gevoel - alsof er insecten rondkruipen - diep in je kuiten, soms beurtelings, soms in beide kuiten tegelijk. Het vervelende, maar meestal niet pijnlijke gevoel in de benen zorgt voor een onweerstaanbare drang tot bewegen.

Het vermoeden bestaat dat de symptomen veroorzaakt worden door een verstoorde werking van bepaalde neuronen in dat deel van de hersenen waar de spierbewegingen worden bestuurd. Welke cellen vertonen deze verstoorde werking? (T2)
A
Motorische neuronen
B
Schakelneuronen
C
Sensorische neuronen

Slide 26 - Quizvraag

Een man loopt hard op een trimbaan. Tijdens het hardlopen raken de spieren van de man zwaar vermoeid. Na het hardlopen gaat de man thuis bij de televisie zitten en valt in slaap.
Heeft één van de beide delen van het autonome zenuwstelsel tijdens het slapen een grotere invloed op het functioneren van het ademhalingsstelsel en bloedvatenstelsel dan tijdens het trimmen? (T1)
A
Ja, tijdens het slapen heeft het orthosympathische deel een grotere invloed.
B
Nee, de invloed van beide delen is tijdens het slapen en tijdens het trimmen gelijk.
C
Ja, tijdens het slapen heeft het parasympathische deel een grotere invloed.

Slide 27 - Quizvraag

Welke deel van een neuron geleidt impulsen van het cellichaam af? (R)

Slide 28 - Open vraag

Welke uitspraak is juist? (T1)
A
Dit is een motorische zenuwcel; impulsen lopen van 4 naar 5
B
Dit is een motorische zenuwcel; impulsen lopen van 5 naar 4
C
Dit is een sensorische zenuwcel; impulsen lopen van 4 naar 5
D
Dit is een sensorische zenuwcel; impulsen lopen van 5 naar 4

Slide 29 - Quizvraag

Een proefpersoon bevindt zich in een zonnige tuin. Hij loopt naar binnen en komt in een donkere kamer. Door de verandering van de belichting verwijden de pupillen van de ogen van deze proefpersoon zich in een reflex.

Welk gedeelte van het centrale zenuwstelsel maakt deel uit van deze reflexboog? (T1)

Slide 30 - Open vraag

Onderzoek aan zenuwcellen van krekels laat zien dat het patroon dat wordt gezongen op een andere plaats in het zenuwstelsel wordt opgewekt (P) dan waar het soorteigen zangpatroon wordt herkend (Q) (zie afbeelding).

-Welke type cellen kun je, op basis van de gegeven informatie, bij P zeker verwachten?
-Welk type zeker bij Q? (T2)
A
P - motorische zenuwcellen Q - motorische zenuwcellen
B
P - motorische zenuwcellen Q - sensorische zenuwcellen
C
P - sensorische zenuwcellen Q - motorische zenuwcellen
D
P - sensorische zenuwcellen Q - sensorische zenuwcellen

Slide 31 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.
Is dit een bewuste reactie
of een reflex?
A
Bewuste reactie
B
Reflex

Slide 32 - Quizvraag

Reflexen van je romp en ledematen lopen via...
A
Hersenstam
B
Grote hersenen
C
Kleine hersenen
D
Ruggenmerg

Slide 33 - Quizvraag

Welke reflexen gaan altijd via de hersenstam?
A
Reflexen van je romp
B
Reflexen van je ledematen
C
Reflexen van je hoofd en hals
D
Alle reflexen gaan via de hersenstam

Slide 34 - Quizvraag

Rugzijde
Buikzijde
Sensorisch neuron
Witte stof
Grijze stof
Motorisch neuron

Slide 35 - Sleepvraag

zelf aan de slag 
27 t/m 35
timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide