Probeer de opdrachten eerst te maken zonder de theorie erbij te gebruiken
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Oefenopdrachten 4.1 t/m 4.6
Probeer de opdrachten eerst te maken zonder de theorie erbij te gebruiken
Slide 1 - Tekstslide
Als je aandachtig en vol interesse luistert naar je biologiedocent dan worden er impulsen naar je hersenen gestuurd. Waar in je hersenen komen deze impulsen aan? (T1)
Slide 2 - Open vraag
Welke uitspraak is juist? (T1)
A
Dit is een motorische zenuwcel; impulsen lopen van 4 naar 5
B
Dit is een motorische zenuwcel; impulsen lopen van 5 naar 4
C
Dit is een sensorische zenuwcel; impulsen lopen van 4 naar 5
D
Dit is een sensorische zenuwcel; impulsen lopen van 5 naar 4
Slide 3 - Quizvraag
Welk deel is met nummer 1 aangegeven? (R)
Slide 4 - Open vraag
Iemand raakt met de vingers van zijn rechterhand een heet voorwerp aan. Reflexmatig trekt hij zijn rechterhand terug.In de afbeelding hiernaast is schematisch een aantal zenuwverbindingen tussen het ruggenmerg en de rechter- en linkerarm getekend. Deze zenuwverbindingen zijn bij de beschreven reflexen betrokken.
Welke typen neuronen zijn geheel of gedeeltelijk in de afbeelding getekend? (T2)
A
Motorische neuronen
B
Motorische en sensorische neuronen
C
Sensorische neuronen
D
Motorische, sensorische en schakelneuronen
Slide 5 - Quizvraag
De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan.
1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen. 2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen. Noteer de nummers en geef aan of ze juist of onjuist zijn. (T1)
Slide 6 - Open vraag
De Canadese neurochirurg Penfield ontwikkelde in de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw een kaart van de sensorische centra in de menselijke hersenschors. Deze kaart wordt vaak weergeven als een homunculus. Verklaar waarom gezicht en handen in dit figuurtje zo'n groot oppervlak op de hersenschors innemen. (T2)
Slide 7 - Open vraag
In een zenuw, die het ruggenmerg en een onderarm met elkaar verbindt, bevinden zich uitlopers van neuronen. Welke typen neuronen kunnen dat zijn? (T1)
A
Motorische neuronen
B
Sensorische neuronen
C
Motorische en sensorische neuronen
D
Motorische, sensorische en schakelneuronen
Slide 8 - Quizvraag
Welke deel van het zenuwstelsel verzorgt de coördinatie van de spierbewegingen? (R)
Slide 9 - Open vraag
Als het hart te snel gaat kloppen dreigt de bloeddruk in de bloedvaten te hoog te worden. Zintuigen in de wand van de aorta en de halsslagaders registreren de toename van de bloeddruk en sturen impulsen naar het regelcentrum in de hersenen. Via het autonome zenuwstelsel wordt de hartslag dan verlaagd.
In welke deel van de hersenen ligt het centrum dat de hartslagfrequentie regelt en via welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt het hartritme verlaagd? (T2)
A
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
B
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.
C
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.
D
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
Slide 10 - Quizvraag
Waar bevinden zich de meeste centra van het autonome zenuwstelsel? (R)
Slide 11 - Open vraag
Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs een zenuwceluitloper P met een myelineschede voortgeleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voortgeleid. Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voortgeleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen? (T1)
A
Hoger
B
Lager
C
Gelijk
D
Niet te bepalen
Slide 12 - Quizvraag
Welke deel van een neuron geleidt impulsen van het cellichaam af? (R)
Slide 13 - Open vraag
Een man loopt hard op een trimbaan. Tijdens het hardlopen raken de spieren van de man zwaar vermoeid. Na het hardlopen gaat de man thuis bij de televisie zitten en valt in slaap. Heeft één van de beide delen van het autonome zenuwstelsel tijdens het slapen een grotere invloed op het functioneren van het ademhalingsstelsel en bloedvatenstelsel dan tijdens het trimmen? (T1)
A
Ja, tijdens het slapen heeft het orthosympathische deel een grotere invloed.
B
Nee, de invloed van beide delen is tijdens het slapen en tijdens het trimmen gelijk.
C
Ja, tijdens het slapen heeft het parasympathische deel een grotere invloed.
Slide 14 - Quizvraag
Waarop zal een geneesmiddel tegen hoofdpijn vooral effect hebben? (T1)
A
Op de sensorische centra van de grote hersenen
B
Op de motorische centra van de grote hersenen
C
Op de hersenstam
D
Op de kleine hersenen
Slide 15 - Quizvraag
De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.
Waar hangt deze hoeveelheid vanaf? (R)
A
De sterkte van aankomende impulsen
B
De frequentie van aankomende impulsen
C
De herkomst van aankomende impulsen
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan
Slide 16 - Quizvraag
Wat geeft nummer 2 aan? (T1)
Slide 17 - Open vraag
Het Restless Legs Syndroom (RLS) is een aandoening van het zenuwstelsel. Het kenmerkt zich door een irriterend, branderig gevoel - alsof er insecten rondkruipen - diep in je kuiten, soms beurtelings, soms in beide kuiten tegelijk. Het vervelende, maar meestal niet pijnlijke gevoel in de benen zorgt voor een onweerstaanbare drang tot bewegen.
Het vermoeden bestaat dat de symptomen veroorzaakt worden door een verstoorde werking van bepaalde neuronen in dat deel van de hersenen waar de spierbewegingen worden bestuurd. Welke cellen vertonen deze verstoorde werking? (T2)
A
Motorische neuronen
B
Schakelneuronen
C
Sensorische neuronen
Slide 18 - Quizvraag
Als iemand niet bestaande beelden ziet spreekt men van hallucineren. Waar zul je met een hersenscan grote elektrische activiteit vinden bij hallucineren? (T1)
A
Hersenstam
B
Grote hersenen
C
Kleine hersenen
D
Oogzenuw
Slide 19 - Quizvraag
Enkele jaren geleden is het aantal ziektes waarop men baby's screent met behulp van een hielprik uitgebreid. De hielprik wordt uitgevoerd bij pasgeboren baby's om na te gaan of bij het kind een aantal ernstige, erfelijke aandoeningen aanwezig zijn. Een van die ziekten waarop wordt getest is fenylketonurie (PKU). Er zijn twee vormen van PKU: klassieke en maligne. Bij de klassieke vorm ontbreekt een bepaald enzym, waardoor fenylalanine zich ophoopt in het bloed. Dit kan uiteindelijk leiden tot een hersenbeschadiging. Bij een maligne vorm ontstaat een tekort aan neurotransmitters. Dit zijn stoffen die betrokken zijn bij impulsoverdracht in het zenuwstelsel.
Op welke plaatsen komen deze neurotransmitters bij een gezond persoon vrij op het moment dat de impulsoverdracht mogelijk wordt? (T2)
A
In de cellen van Schwann, rondom een axon
B
In het cellichaam van het neuron dat de impuls gaat doorgeven
C
In de dendriet van het neuron dat de impuls ontvangt
D
In de synapsspleet tussen twee neuronen
Slide 20 - Quizvraag
Onderzoek aan zenuwcellen van krekels laat zien dat het patroon dat wordt gezongen op een andere plaats in het zenuwstelsel wordt opgewekt (P) dan waar het soorteigen zangpatroon wordt herkend (Q) (zie afbeelding).
-Welke type cellen kun je, op basis van de gegeven informatie, bij P zeker verwachten? -Welk type zeker bij Q? (T2)
A
P - motorische zenuwcellen
Q - motorische zenuwcellen
B
P - motorische zenuwcellen
Q - sensorische zenuwcellen
C
P - sensorische zenuwcellen
Q - motorische zenuwcellen
D
P - sensorische zenuwcellen
Q - sensorische zenuwcellen
Slide 21 - Quizvraag
In de moderne diagnostiek zijn MRI-scans niet meer weg te denken. Drie onderdelen van het centrale zenuwstelsel zijn genummerd. - In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het animale zenuwstelsel aan te treffen? - In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het autonome zenuwstelsel aan te treffen?
A
Vooral animale centra: 1
Vooral autonome centra: 2 & 3
B
Vooral animale centra: 2
Vooral autonome centra: 1 & 3
C
Vooral animale centra: 1 & 3
Vooral autonome centra: 2
D
Vooral animale centra: 2 & 3
Vooral autonome centra: 1