Geven een plaats aan:
hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
Geven een tijd aan: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
Zijn woorden als: wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien
Zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe.