6.2 De organisatieniveaus van de ecologie

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Toets inkijkmoment
Aankomende donderdag van 14:00-14:40 @ O001

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

In de context “Chaos in de ecologie” wordt gesproken over antifase-oscillaties van beide roofdiersoorten. Wat wordt bedoeld met antifase-oscillaties?
A
Dit zijn schommelingen die niet gelijk oplopen voor de twee verschillende soorten
B
Dit zijn schommelingen die gelijk oplopen voor de twee verschillende soorten

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Tussen de brasem en troebelheid is sprake van positieve terugkoppeling; tussen brasem en watervlo van negatieve terugkoppeling. Leg dit uit

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

1
2
3
4
5
6
Genoom
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Biosfeer
Ecosysteem

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Welke organisatieniveaus kun je niet onderscheiden binnen een bacterie?
A
DNA
B
Celorganellen
C
Moleculen
D
Orgaanstelsels

Slide 18 - Quizvraag

Binnen Nederland bestaan verschillende ecosystemen. Er komen vooral aquatische ecosystemen voor. In een aquatisch ecosysteem is water het belangrijkste element. Een meer is een voorbeeld van zo’n aquatisch ecosysteem.
Noteer nog twee aquatische ecosystemen.

Slide 19 - Open vraag

Is het geslacht van een watervlo een emergente eigenschap op populatieniveau?
A
Nee. Populaties hebben geen geslacht, wel geslachtsverhoudingen. Een organisme heeft een geslacht
B
Ja. Populaties hebben wel geslachtsverhoudingen. Een organisme heeft een geslacht

Slide 20 - Quizvraag

Noteer twee abiotische factoren die kenmerkend zijn voor een bos.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Watervlooien krijgen een nektand wanneer uitscheidingsproducten van muggenlarven aan het water worden toegevoegd. Deze nektand zorgt ervoor dat muggenlarven moeite hebben om de watervlo te hanteren en naar binnen te werken.
De interactie tussen muggenlarven en watervlooien is een emergente eigenschap.
A
Individu
B
Populatie
C
Levengsgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 26 - Quizvraag

Uit onderzoek in de Maarsseveense plassen blijkt dat watervlooien, die normaal overdag op een diepte van ongeveer vier meter zitten, vanaf mei tot begin juli overdag naar een grotere diepte gaan en pas ’s nachts naar boven komen. Zo voorkomen ze dat ze worden opgegeten door jonge vissen, die doorgaans niet dieper zitten dan zeven meter. De verticale migratie van de watervlooien staat onder invloed van de hoeveelheid licht en die migratie wordt sterker door de aanwezigheid van stoffen die de vissen afscheiden. De reactie van de watervlooien op de hoeveelheid licht en op de jonge vissen is een emergente eigenschap.
A
Individu
B
Populatie
C
Levengsgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide