Herhaling V3A

Wat is de afzet?
A
€ 80,00 per paar
B
10 paar schoenen
C
€ 800,00
D
€ 400,00
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat is de afzet?
A
€ 80,00 per paar
B
10 paar schoenen
C
€ 800,00
D
€ 400,00

Slide 1 - Quizvraag

Afzet is:
A
Omzet - brutowinst
B
Het geld dat je krijgt
C
Het aantal verkochte producten
D
Nettowinst - omzet

Slide 2 - Quizvraag

Bij een afzet van 11.000 en een verkoopprijs van
€ 80,-
A
Is het bedrijfsresultaat € 79.000,-
B
Zijn de verkoopkosten € 16.700,-
C
Is de brutowinst € 290.40,-
D
Is de inkoopwaarde € 587.900,-

Slide 3 - Quizvraag

Geld heeft 3 functies. Welke is NIET juist?

A
Rekenmiddel
B
Ruilmiddel
C
Vertrouwmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen functie van geld?
A
Ruilfunctie
B
vertrouwensfunctie
C
Rekenfunctie
D
Spaarfunctie

Slide 5 - Quizvraag

Wat is fiduciair
A
belastbaar
B
nominaal
C
vertrouwen
D
zakelijk

Slide 6 - Quizvraag

Primaire behoeften zijn ...
A
eten en drinken
B
Luxe behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Noodzakelijke behoeften

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen primair inkomen
A
Uitkering
B
Huur
C
Winst
D
Rente

Slide 8 - Quizvraag

Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte

Slide 9 - Quizvraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 10 - Quizvraag

Schaarste betekent in de economie ...
A
dat er weinig van is.
B
dat mensen secundaire behoeften hebben.
C
dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien.
D
dat mensen zich door reclame laten beïnvloeden.

Slide 11 - Quizvraag

Als je contactloos betaalt ...
wat gebeurt er dan met jouw chartale
en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 12 - Quizvraag

Als je geld pint, dan wordt chartaal geld giraal geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat is koopkracht?
A
De algemene prijsstijging
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen met je inkomen
C
Rente op je spaarrekening
D
Ander woord voor welvaart

Slide 17 - Quizvraag

Je koopkracht daalt als...
A
Je inkomen stijgt
B
Er sprake is van inflatie
C
Er sprake is van deflatie
D
Prijs van product daalt

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 19 - Quizvraag

Welke functie of functies van geld herken je in de volgende zin:

De feestcommissie maakt een begroting voor de feestavond.
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Oppotmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 20 - Quizvraag

Mobiele telefoon A kost € 400 en mobiele telefoon B kost € 500.
In dit geval wordt geld gebruikt als ...
A
oppotmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel
D
wordt geen gebruik gemaakt van (functies) van geld

Slide 21 - Quizvraag

Herhaling
Maken Herhalingsopdrachten par 1.3

Slide 22 - Tekstslide