In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Meewerkend Voorwerp
Door : Tristan, Hugo, Jorik en Abdel
Slide 1 - Tekstslide
Inhoud opgave
1. lesdoel
2. wat weet je al over het meewerkend voorwerp
3. wat is het meewerkend voorwerp
4. hoe vind je het meewerkend voorwerp
5. quiz
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Het doel van deze les is dat je begrijpt wat het meewerkend voorwerp is en hoe je het uit een zin haalt.
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je al over het meewerkend voorwerp?
Slide 4 - Woordweb
Wat is het meewerkend voorwerp?
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt, verneemt of van wie iets wordt afgenomen.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
niet in iedere zin zit een meewerkend voorwerp.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
1. Zoek eerst het gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp van de zin.
2. Stel nu de vraag: aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?
Het antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
Abdel en Dinand hebben een lelijke surprise aan hun plagende vriend gegeven. Hoe vind ik dan het meewerkend voorwerp in deze zin? Vul de vraag in voor deze zin. Je krijgt dan: aan/voor wie hebben Abdel en Dinand een lelijke surprise gegeven?
Slide 7 - Tekstslide
Antwoord voorbeeldzin
In deze zin is ‘aan hun vriend’ het meewerkend voorwerp.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp in de komende zinnen?
Slide 9 - Tekstslide
De mentor mocht de geslaagden hun vwo-diploma overhandigen.
A
de mentor
B
de geslaagden
C
hun vwo-diploma
D
Er is geen meewerkend voorwerp in deze zin.
Slide 10 - Quizvraag
De gevraagde brochure zullen wij u vandaag nog toesturen.
A
de gevraagde brochure
B
wij
C
vandaag nog
D
u
Slide 11 - Quizvraag
Zou u mij een bord spaghetti willen opscheppen?
A
u
B
mij
C
een bord spaghetti
D
willen opscheppen
Slide 12 - Quizvraag
Op tv maakte de generaal de staatsgreep bekend aan het volk.
A
op tv
B
de staatsgreep
C
de generaal
D
aan het volk
Slide 13 - Quizvraag
De directeur gaf haar een mooi cadeau.
A
haar
B
een mooi cadeau
C
gaf
D
Er zit geen meewerkend voorwerp in deze zin.
Slide 14 - Quizvraag
Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.