Planmatig werken

Planmatig werken
Checken hoever je kennis nu is!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planmatig werken
Checken hoever je kennis nu is!

Slide 1 - Tekstslide

Waarom moet iedereen in een organisatie weten hoe je planmatig werkt?
A
Je hoeft niet na te denken als je je werk doet.
B
Je kunt het als een handig hulpmiddel gebruiken bij calamiteiten.
C
Je kunt dan op dezelfde manier werken als iedereen.
D
Je verricht de werkzaamheden op de manier die je zelf het beste vindt.

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn kenmerken van planmatig werken?
A
Gestructureerd, doelgericht, procesmatig, bewust.
B
Ongeorganiseerd, toevallig, ondoelmatig, onbewust.
C
Rommelig, chaotisch, procesmatig, onoplettend
D
Willekeurig, impulsief, ongestructureerd, onbewust

Slide 3 - Quizvraag

Waarom zijn protocollen en procedures belangrijk op het werk?
A
Omdat ze ervoor zorgen dat medewerkers hun eigen regels mogen maken.
B
Omdat ze flexibiliteit en creativiteit in de werkzaamheden mogelijk maken
C
Omdat ze kwaliteit, duidelijkheid en veiligheid bevorderen.
D
Ze zorgen ervoor dat je eigen keuzes kunt maken.

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer kunnen protocollen veranderen op een werkplek?
A
Als medewerkers in het team klagen over het protocol.
B
Als er een verandering is in de wet.
C
Als je een idee hebt om het werk te verbeteren en je dit wil uitproberen.
D
Protocollen veranderen nooit.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een kenmerk als je met protocollen werkt?
A
Je hebt een grotere eigen inbreng in het uitvoeren van de handeling.
B
Je hebt minder kennis nodig als je de handelingen volgens protocol uitvoert.
C
Je kunt met het protocol controleren of je goed hebt gehandeld.
D
Je verricht de handeling intensiever en dat kost daardoor meer tijd.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een formeel en een informeel overleg?
A
Formeel overleg gaat over belangrijke zaken en informeel overleg niet.
B
Formeel overleg heb je met collega’s en informeel overleg niet.
C
Formeel overleg is vastgelegd en informeel overleg niet.
D
Formeel overleg vindt buiten de organisatie plaats en informeel binnen.

Slide 7 - Quizvraag

Mark werkt in de thuiszorg. Elke maand is er een werkoverleg. Daarin worden de activiteiten voor de komende maand besproken en staan er actuele punten op de agenda. Zo wordt er vaak gesproken over de teamdoelen en veiligheid. Mark krijgt een week voor de vergadering een mail met daarin de agenda. Na afloop kan hij de notulen teruglezen.

Wat voor type werkoverleg is dit?
A
Formeel werkoverleg
B
Informeel werkoverleg
C
Sociaal werkoverleg
D
Geen van de bovenstaande antwoorden zijn juist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste taak van een voorzitter?
A
De voorzitter leidt het werkoverleg.
B
De voorzitter luistert actief tijdens het werkoverleg.
C
De voorzitter notuleert het werkoverleg.
D
De voorzitter zit tijdens het werkoverleg vooraan.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe kun je als medewerker het werkoverleg voorbereiden?
A
Dat hoeft niet, want de leidinggevende doet dit.
B
Je bekijkt de agendapunten die worden besproken.
C
Je maakt een lijst met agendapunten die je gaat bespreken.
D
Je vraagt collega’s om hun mening over de agendapunten.

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met het punt 'welke' in de zes W-vragen tijdens het plannen van een activiteit?
A
De benodigde middelen en materialen voor de activiteit.
B
De locatie waar de taak moet worden uitgevoerd.
C
De mensen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering..
D
De volgorde van de werkzaamheden.

Slide 11 - Quizvraag

Je gaat een werkplan maken. Je gebruikt hierbij de zes W-vragen. Bij welke van deze W-vragen hoort het bepalen van het doel?
A
Waarom?
B
Wat?
C
Welke?
D
Wie?

Slide 12 - Quizvraag

Als je een werkplan maakt, bestaat de voorbereiding uit vier stappen. Koppel elke taak aan de juiste stap.
Informatie verzamelen
Doel bepalen
Taak formuleren
Plan maken
Ervoor zorgen dat je een goede beschrijving hebt van je taken en de doelgroep
Alle dingen die je moet doen heel duidelijk omschrijven
Alle activiteiten omschrijven die je moet doen om je doel te behalen
SMART opschrijven wat je wil bereiken

Slide 13 - Sleepvraag

Wat maakt een SMART-doel 'realistisch'?
A
Het behalen van het doel gebeurt in kleine stappen.
B
Het doel wordt door iedereen goed begrepen.
C
Je hebt genoeg tijd, materialen en middelen om het doel te behalen.
D
Niet iedereen staat achter het behalen van het doel.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is evalueren?
A
Evalueren is het beoordelen van de kwaliteit van de werkzaamheden.
B
Evalueren is het beoordelen van het gedrag van een collega.
C
Evalueren is het beoordelen van jouw gedrag tijdens de werkzaamheden.
D
Evalueren is het bepalen van andere werkzaamheden.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voordeel van evalueren?
A
Het kost weinig tijd.
B
Je behaalt de doelen.
C
Je leert je collega's kennen.
D
Je verbetert het werk.

Slide 16 - Quizvraag

Je gaat een werkplanning evalueren. Welke vraag kun je hierbij stellen?
A
In hoeverre kan de cliënt meehelpen?
B
Komt de geplande tijd voor de verschillende handelingen overeen met de tijd die je er werkelijk voor nodig had?
C
Uit welke handelingen bestaat de zorgactiviteit?
D
Waaruit bestaat de zorgactiviteit?

Slide 17 - Quizvraag

Welke drie vragen horen bij procesevaluatie?

Let op! Drie antwoorden zijn juist.
Heb je de juiste materialen en middelen gekozen?
Heb je het doel bereikt?
Heb je volgens plan gewerkt?
Hoe ben je omgegaan met onverwachte situaties?
Voldoet het product aan de gestelde eisen?
Welk product hebben de werkzaamheden opgeleverd?

Slide 18 - Poll

Welke vraag kan worden gesteld bij een productevaluatie?
A
Heeft de zorgvrager moeite om zich aan zijn diabetesdieet te houden?
B
Heeft de zorgvrager tot het eind van de gang gelopen?
C
Hoe was de samenwerkingsrelatie tussen de zorgvrager en de hulpverlener?
D
Hoe tevreden is de zorgvrager over de manier waarop de zorg wordt uitgevoerd?

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een voordeel van een 360-gradenfeedback?
A
Je krijgt feedback uit verschillende hoeken waardoor je niet vaker naar feedback hoeft te vragen, wat dus tijd scheelt.
B
Je krijgt uit verschillende hoeken feedback, waardoor je een goed beeld krijgt over je gedrag en functioneren.
C
Je krijgt van verschillende mensen feedback, waardoor je niet meer naar je eigen gedrag en functioneren hoeft te kijken.
D
Je kunt van mensen waar je niet mee samenwerkt ook feedback vragen, zodat je verschillende inzichten krijgt.

Slide 20 - Quizvraag

Combineer de juiste onderdelen van rapportagevoorschriften met de bijpassende omschrijving
Objectiviteit
Zakelijk zijn
Volledigheid
Duidelijkheid
Beknopte rapportage
Baseer de rapportage op feiten en niet op meningen
Zeg waar het om gaat
Zorg ervoor dat er geen belangrijke informatie wordt vergeten
Beschrijf alleen belangrijke zaken en maak geen grappen
Vat kort samen waar het om gaat

Slide 21 - Sleepvraag

Schriftelijke rapportage van Laura voor haar collega: ‘Vandaag (donderdag 12-10-23) is Bette ziek geworden. We hebben haar moeder gebeld. Die heeft Bette rond 13.00 uur opgehaald. Zij komt morgen dus niet naar de opvang. Dat scheelt hè? Ze was vandaag ook zo druk. Dat is echt niet fijn.’

Aan welke voorwaarde voor rapporteren houdt Laura zich niet?
A
De rapportage moet beknopt zijn.
B
De rapportage moet duidelijk zijn.
C
De rapportage moet objectief zijn.
D
De rapportage moet volledig zijn.

Slide 22 - Quizvraag

Als je leert, leer je met een doel. Doelen kun je SMART maken. Welk doel is meetbaar?
A
Ik wil volgend jaar drie keer sportevenementen organiseren.
B
Ik wil volgend jaar grotere opdrachten doen.
C
Ik wil volgend jaar meer taken en verantwoordelijkheden dan dit jaar.
D
Ik wil volgend jaar vaker bij vergaderingen aanwezig zijn.

Slide 23 - Quizvraag