Grammar 9 adverbs vs adjectives klas 3

Grammar 9 adverbs vs adjectives klas 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Grammar 9 adverbs vs adjectives klas 3

Slide 1 - Tekstslide

een adverb zegt iets over:
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een 'adverb' bestaat helemaa niet

Slide 2 - Quizvraag

een adjective zegt iets over:
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een 'adjective' bestaat helemaa niet

Slide 3 - Quizvraag

een ad zegt iets over:
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een 'ad' bestaat helemaa niet

Slide 4 - Quizvraag

They cooked a (delicious) pasta
A
adverb
B
adjective

Slide 5 - Quizvraag

She sings (beautifully).
A
adverb
B
adjective

Slide 6 - Quizvraag

He spoke ......
A
nervously
B
nervous

Slide 7 - Quizvraag

He runs ....
A
fast
B
fastly

Slide 8 - Quizvraag

He is a .... (honest) person

Slide 9 - Open vraag

They danced (terrible).

Slide 10 - Open vraag

Je plaatst een adverb of frequency meestal VOOR het hoofdwerkwoord.
A
true
B
false

Slide 11 - Quizvraag

Bij een vorm van TO BE (am/is/are) plaats je een adverb of frequency
A
na het werkwoord
B
voor het werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

always, sometimes, often, usually, never.
A
zijn adverb of frequency
B
zeggen iets over hoe vaak iets gebeurt

Slide 13 - Quizvraag

I .... charge .... my phone in time. (plaats never)
A
1
B
2

Slide 14 - Quizvraag

She ...1... is ...2 really nice. (plaats always)
A
1
B
2

Slide 15 - Quizvraag