Planmatig werken en hh/wonen module A (1)

Quiz planmatig werken en hh/wonen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Quiz planmatig werken en hh/wonen

Slide 1 - Tekstslide

De R van een een SMART-doel betekent
A
Regelmatig
B
Rationeel
C
Realistisch
D
Robotiseerbaar

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn de SMART- doelen?
A
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Relax, Toekomst
B
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden
C
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Toekomst
D
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Transfer

Slide 3 - Quizvraag

Wat is reflecteren?
A
Terug kijken naar je eigen handelen
B
Kijken naar hoe je nog moet handelen

Slide 4 - Quizvraag

Welk doel is het meest SMART?
A
Ik wil mijn werkhouding verbeteren
B
Ik wil op tijd zijn.
C
Ik wil meer in de les aanwezig zijn dit schooljaar
D
Ik zorg d.m.v. mijn planning, dat ik in periode 7 alle opdrachten 2 dagen voor de deadline afheb.

Slide 5 - Quizvraag

In welke fase maak je gebruik van de SMART methode
A
Voorbereiden
B
Uitvoeren
C
Reflecteren
D
Evalueren

Slide 6 - Quizvraag

Als professional moet je kunnen reflecteren op je eigen gedrag. Wat is reflecteren?
A
ergens naar uitkijken
B
overleggen
C
ergens op terugkijken
D
feedback geven

Slide 7 - Quizvraag

Wat is reflecteren?
A
het beoordelen van iemand capaciteiten
B
negatieve feedback geven aan de ander
C
de ander een compliment geven
D
het bewust terugkijken van situaties om ervan te leren

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel fasen kent een werkplan?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Wat is evalueren
A
Het nabespreken van een activiteit
B
Het maken van een activiteit
C
Het organiseren van een activiteit
D
Geen van alle

Slide 10 - Quizvraag

Welke 6 vragen stel je bij het uitvoeren van het volgende doel?
Ik wil morgenochtend mevr. B zelfstandig ondersteunen bij het wassen

Slide 11 - Open vraag

Welke schoonmaakmiddelen zij natuurlijk?
A
Azijn en chloor
B
Groene zeep en allesreiniger
C
Soda, en groene zeep
D
WC reiniger en ontkalker

Slide 12 - Quizvraag

Als ik dit etiket zie, weet ik
A
dat ik het op de hand moet wassen
B
dat ik het heet kan wassen
C
dat het synthetisch is
D
dat het een natuurproduct is

Slide 13 - Quizvraag

Als ik dit etiket zie, weet ik
A
dat ik het op de hand moet wassen
B
dat ik het heet kan wassen
C
dat het synthetisch is
D
dat het een natuurproduct is

Slide 14 - Quizvraag

Welk etiket zie je?
A
30 keer wassen
B
30 kledingstukken
C
op 30 graden wassen
D
30 liter water

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet dit etiket?

A
Behandelingsetiket
B
Samenstellingsetiket

Slide 16 - Quizvraag

Staat dit op het etiket, dan ....
A
mag je het op 40 graden of warmer wassen
B
dan weet je dat je een antikreukprogramma moet kiezen
C
dan mag je het zeker niet boven 40 graden wassen
D
dan moet je het liggend drogen

Slide 17 - Quizvraag

Op het etiket, dan kun je het beter niet ....
A
zelf wassen
B
in de droogtrommel doen
C
chemisch reinigen
D
bleken

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor een etiket is dit?
A
Een behandelingsetiket
B
een samenstellingsetiket

Slide 19 - Quizvraag