Kt 1.2 personal pronouns

Welcome class :) p.14 please!
  • Get your book, notebook and pen
  • No mobiles
  • Make notes!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome class :) p.14 please!
  • Get your book, notebook and pen
  • No mobiles
  • Make notes!

Slide 1 - Tekstslide

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 2 - Tekstslide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Ik kan het zien:
I can see …
me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 5 - Open vraag

Hij kan ons zien:

me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 6 - Open vraag

Jij kan mij zien:
You can see ….
me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 7 - Open vraag

Ik kan haar zien:
me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 8 - Open vraag

Zij kan jullie zien:
me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 9 - Open vraag

HET VERSCHIL TUSSEN RIJTJE 1 EN RIJTJE 2 WORDT UITGELEGD IN HET FILMPJE OP DE VOLGENDE PAGINA.
min 4.00

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 13 - Tekstslide


Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we

Slide 14 - Quizvraag


Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her

Slide 15 - Quizvraag

They were really angry at .......... (she).
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 16 - Quizvraag

Wij kunnen hem zien:
me, you, him, her, it , us, you, them

Slide 17 - Open vraag

My mom doesn't like .......... (they).
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 18 - Quizvraag

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 19 - Quizvraag