6.6 en 6.7 Regeling en waarneming Havo 4

6.6 en 6.7
Regeling en waarneming

Biologie voor Jou, havo 4, deel 4B
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.6 en 6.7
Regeling en waarneming

Biologie voor Jou, havo 4, deel 4B

Slide 1 - Tekstslide

Organen voor prikkelverwerking
  • Verschillende organen met specifieke zintuigen voor het waarnemen van diverse prikkels

  • Zetten prikkel om in een impuls

  • Bijvoorbeeld: Oren bevatten het gehoorzintuig en het evenwichtszintuig 

Slide 2 - Tekstslide

Zintuigen
  • Zintuigen bestaan uit zintuigcellen oftewel receptoren. Diverse soorten: zie blz. 102 van boek.
  • Gespecialiseerde zenuwcellen die onder invloed van een prikkel neurotransmitters afgeven aan gevoelszenuwcellen
  • Zintuigen reageren op prikkels van buiten en binnen het lichaam

Slide 3 - Tekstslide

Het ontstaan van impulsen
Impuls ontstaat alleen als de prikkel de drempelwaarde overschrijdt (de prikkeldrempel).

En: alleen als de prikkel 'adequaat' is. Simpel gezegd: "de prikkel moet passen bij het zintuig". Geur is geen adequate prikkel voor je oog.


Slide 4 - Tekstslide

Gewenning
Ontstaat bij langere blootstelling aan een prikkel

De zintuigcellen geven de prikkel nog wel door maar worden steeds minder gevoelig voor de prikkel, de impulsfrequentie neemt af.

Ook de hersenen reageren niet meer altijd op de impulsen

Slide 5 - Tekstslide

Basisstof 7




Bouw en werking van het oog

Slide 6 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog
  • Ogen liggen beschermd in de oogkassen

  • Wenkbrauwen zorgen ervoor dat
    zweet/vocht niet direct in je ogen loopt

  • Wimpers beschermen tegen vuil en fel licht

Slide 7 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog

Slide 8 - Tekstslide

De uitwendige bouw van het oog
  • Onder de huid, boven het oog liggen traanklieren.

  • Hier wordt het traanvocht gemaakt.
    - Voorkomt uitdroging
    - Reinigt het oog (kleine stofjes, of prikkelende stofjes)

  • De oogleden verspreiden dit vocht als je knippert

  • Een teveel aan vocht wordt met via de traanbuizen afgevoerd

Slide 9 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

Slide 10 - Tekstslide

De inwendige bouw van het oog

De meeste lichtreceptoren waarmee je het scherpst kan zien bevinden zich in de gele vlek.


Impulsen die dan ontstaan verlaten het oog via de blinde vlek via de oogzenuw.

Slide 11 - Tekstslide

De werking van de ooglenzen

De lens van je oog werkt net als de lens van een (oudere) camera.

Het beeld wordt verkleind maar ook omgekeerd

Slide 12 - Tekstslide

Scherp zien

Hoe plat of hoe bol de lens is bepaalt hoe het licht 'gebroken' wordt.



Object is veraf, lens is plat
Object is dichtbij, lens is bol

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

In de afbeelding zie je lichtbreking door verschillende lenzen.


F is het brandpunt, hier komen de lichtstralen samen bij een bolle lens.


f is de afstand van de lens tot het brandpunt.

Slide 15 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

Doel van accomoderen: alle lichtstralen moeten samenvallen op het netvlies. 


Als het voorwerp dichtbij is, moet de lens boller worden om een scherp beeld te vormen op het netvlies

Slide 16 - Tekstslide

De pupilreflex
Ter bescherming van je netvlies.

We kijken even op bioplek.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Bouw en werking van het netvlies

Slide 19 - Tekstslide

Lichtreceptoren

2 soorten:


Staafjes - Liggen over het hele netvlies behalve in de gele en de blinde vlek.

Lage prikkeldrempel en dus gevoelig voor licht, geschikt voor het zien van contrasten (zwart/grijs/wit). Geen kleur- en detailwaarneming


Kegeltjes - liggen in en om de gele vlek, hoge prikkeldrempel en dus geschikt voor het kijken bij daglicht. Met de kegeltjes zie je kleuren en details

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Diepte zien

Gaat het makkelijkst als de ogen aan de voorzijde zitten.


Nodig voor het inschatten van de afstand van jou tot het voorwerp


De beelden van het linkergedeelte van beide ogen gaan naar het rechtergezichtscentrum. 

Het linkerbeeld van het linkeroog verschilt iets van het linkerbeeld van het rechteroog.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Oogafwijkingen

Bijziendheid: dichtbij goed zien maar veraf niet.


Corrigeren met negatieve lens

Slide 24 - Tekstslide

Oogafwijkingen

Verziendheid: veraf goed zien maar dichtbij niet.


Corrigeren met positieve lens


Kan ontstaan door ouderdom

Slide 25 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 26 - Tekstslide