CH3: Grammatica herhalen

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

At the end of this lesson

- I know all the grammar from Chapter 3

Slide 2 - Tekstslide

Welke grammatica hebben we allemaal?

- Prepositions (of place & time)
- Future (all forms)
- Adverbs & Adjectives

Slide 3 - Tekstslide

   Prepositions (of place & time)
- on: dagen, data, openbaar vervoer of wanneer je ''bovenop'' bedoeld
              
- in: maanden, seizoenen, dagdelen, plekken in de natuur, landen of wanneer je ''binnenin'' bedoeld
 
- at: tijden, feestdagen, specifieke locaties, huisnummers en gebouwen


Slide 4 - Tekstslide

   Prepositions 
  1. My birthday is ___ July 10th.
  2. We always go skiing ___ winter.
  3. I will meet you ___ 3 p.m.
  4. She lives ___ a small village in Spain.
  5. He was born ___ Monday.
  6. The book is ___ the table.
  7. I saw him ___ the bus.
  8. We will meet ___ the cinema.


Slide 5 - Tekstslide

   Prepositions 
  1.  "On" wordt gebruikt bij specifieke data.
  2.  "In" wordt gebruikt bij seizoenen.
  3.  "At" wordt gebruikt bij tijden.
  4.  "In" wordt gebruikt bij landen en plekken in de natuur.
  5.  "On" wordt gebruikt bij dagen van de week.
  6.  "On" wordt gebruikt als iets "bovenop" iets anders ligt.
  7. → "On" wordt gebruikt bij openbaar vervoer.
  8. → "At" wordt gebruikt bij specifieke locaties.


Slide 6 - Tekstslide

   Future
1. present simple (ww+s bij he/she/it)
   tijdschema 
2. will + infinitive: 
    beloftes & voorspellingen
3. am/are/is + going to + ww: 
    intenties (er zijn nog geen plannen
    gemaakt)
4. am/are/is + ww + ing: 
    plannen die al zijn gemaakt
5. will + be + ww + ing: 
    specifieke tijd in de toekomst

Slide 7 - Tekstslide

   Future
  1. The train ___ (leave) at 8:00 a.m. 
  2. Look at those clouds! It ___ (rain) soon! 
  3. By this time next year, I ___ (study) at university. 
  4. I promise I ___ (call) you later. 
  5. At 10 a.m. tomorrow, I ___ (take) my exam. 
  6. I think people ___ (live) on Mars one day. 
  7. The movie ___ (start) at 7 p.m.
  8. I ___ (buy) a new phone next week, I have already made an appointment at the store. 

Slide 8 - Tekstslide

   Future
  1.  leaves: De present simple wordt gebruikt voor tijdschema’s.
  2. will rain: voorspellingen
  3.  will be studying: "Will be + ing" wordt gebruikt voor een specifieke tijd in de toekomst.
  4. will call: "Will + infinitive" wordt gebruikt voor beloftes.
  5. will be taking: "Will be + ing" voor een actie die bezig is op een specifiek moment in de toekomst.
  6. will live: "Will + infinitive" wordt gebruikt voor voorspellingen.
  7. starts: De present simple wordt gebruikt voor vaste schema's.
  8. am buying:  "Be + ing" wordt gebruikt voor plannen die al zijn gemaakt.

Slide 9 - Tekstslide

   Adjectives & Adverbs
Wel of geen -ly toevoegen

1. Wordt de hoe vraag beantwoord (hoe wordt er gezonden bijvoorbeeld?) --> Het gaat over een werkwoord --> voeg -ly toe, het is een adverb(of de uitzondering toe)
2. Gaat het over een zintuigelijk werkwoord (voelen, horen, proeven, zien en ruiken) --> niks doen, het is een adjective
3. Gaat het over een persoon, dier of ding? --> niks doen, het is een adjective (de vraag ''wat voor'' wordt beantwoord

LET OP: er zijn uitzonderingen (good, fast, long, low)

Slide 10 - Tekstslide

   Adjectives & Adverbs
  1. She sings very ___ (beautiful).
  2. He feels ___ (happy).
  3. She speaks English very ___ (good).
  4. The cake smells ___ (delicious).
  5. The dog ran ___ (fast) to its owner.
  6. She looked at me ___ (angry).
  7. He drives ___ (careful) on the highway.
  8. They worked ___ (slow) during the week.

Slide 11 - Tekstslide

  1.  beautifully --> Adverb: beantwoordt de "hoe"-vraag en beschrijft een werkwoord (sings).
  2. happy --> Adjective: "Feels" is een zintuiglijk werkwoord, dus geen -ly.
  3. well --> Adverb: "Speaks" is een werkwoord, dus we gebruiken een adverb. "Well" is een uitzondering (niet "goodly").
  4. delicious -->Adjective: "Smells" is een zintuiglijk werkwoord, dus geen -ly.
  5.  fast --> Adverb: beantwoordt de "hoe"-vraag, maar "fast" is een uitzondering (geen -ly).
  6. angrily --> Adverb: "Looked" beschrijft hoe ze keek, dus -ly.
  7.  carefully --> Adverb: "Drives" is een werkwoord, dus -ly.
  8. slow--> Adverb: beantwoordt de "hoe"-vraag, maar "slow" is een uitzondering (geen -ly).

Slide 12 - Tekstslide