*** Grammatica: De persoon

Grammatica: De persoon
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: De persoon

Slide 1 - Tekstslide

De man loopt
De man = de persoon
loopt = het werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

De vrouw zit
De vrouw = de persoon
zit = het werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

De jongen schrijft
De jongen = de persoon
schrijft = het werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het werkwoord?
De docent staat
A
de docent
B
staat

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoon?
Het meisje lacht
A
het meisje
B
lacht

Slide 6 - Quizvraag

"De leerling" is een...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 7 - Quizvraag

"De zus" is een...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 8 - Quizvraag

"kijkt" is een...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 9 - Quizvraag

"slaapt" is een...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 10 - Quizvraag

enkelvoud

Slide 11 - Tekstslide

meervoud

Slide 12 - Tekstslide

ik
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 13 - Quizvraag

jullie
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 14 - Quizvraag

wij
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 15 - Quizvraag

hij
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 16 - Quizvraag

jij
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 17 - Quizvraag

zij
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 18 - Quizvraag

u
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 19 - Quizvraag

Als de persoon verandert - verandert het werkwoord...
Ik loop
De man loopt
Jullie lopen

Slide 20 - Tekstslide

komen

Slide 21 - Tekstslide

pakken

Slide 22 - Tekstslide

wachten

Slide 23 - Tekstslide

Welke is goed? (werkwoord = pakken)
A
Ik pakken
B
Ik pak
C
Ik pakt
D
Ik pakk

Slide 24 - Quizvraag

Welke is goed? (werkwoord = rennen)
A
Ik ren
B
Ik rent
C
Ik rennen
D
Ik renn

Slide 25 - Quizvraag

Welke is goed? (werkwoord = lachen)
A
Hij lachen
B
Hij lacht
C
Hij lach

Slide 26 - Quizvraag

Welke is goed? (werkwoord = wachten)
A
Ik wachten
B
Ik wacht
C
Ik wach

Slide 27 - Quizvraag

Welke is goed? (werkwoord = ruiken)
A
Wij ruik
B
Wij ruikt
C
Wij ruiken

Slide 28 - Quizvraag

Welke is goed? (werkwoord = bellen)
A
Jullie bellen
B
Jullie bell
C
Julie bel

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide