onwk 4 les 3 persoonsvorm en onderwerp

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.

-Herhaling:
Wat is een werkwoord. (werkwoordelijk gezegde)?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is. 



Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van de les ...
-weet ik goed wat een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp is. 
-weet ik wat een persoonsvorm is.




Slide 3 - Tekstslide

-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
Bespreking resultaten. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is redekundig ontleden?

Slide 5 - Open vraag

Wat is taalkundig ontleden?

Slide 6 - Open vraag

-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
Redekundig ontleden: We verdelen de zinnen in zinsdelen. 
De nieuwe leerling / heeft / een mooie fiets. 
Heeft/ De nieuwe leerling /een mooie fiets?

Taalkundig ontleden: Alle woorden krijgen een naam. 
De /nieuwe /leerling / heeft / een /mooie /fiets.

Slide 7 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.

-Herhaling:
Wat is een werkwoord. (werkwoordelijk gezegde)?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is. 



Slide 8 - Tekstslide

Voorkennis ophalen: onderwerp en werkwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Werkwoorden zijn Uniek!!!!!!!!!!!!!!!
Een werkwoord is de motor van een zin. 
Bepaalt waar de zin over gaat, tijd, aantal:

Het ww vertelt waar de zin over gaat. (blaffen, springen, lezen)
Het ww vertelt in welke tijd de zin staat.  (vandaag, nu, morgen, gisteren, over twee weken) Ik loop nu. Ik liep. 
Het ww vertelt over het aantal. loop (is maar één persoon: ik loop) lopen (zijn meerdere personen: wij lopen) 

Slide 11 - Tekstslide

Wat zie je aan een onderwerp?
Hij eet een ijsje. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat. 
U moet nog een kaartje kopen. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat, een volwassen iemand spreek je aan met u.
Wij hebben een bezoek gebracht aan het Van Gogh museum. 
Je ziet dat het over meerdere personen gaat.

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
-Herhaling:
Wat is een werkwoord (werkwoordelijk gezegde?)
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is.



Slide 13 - Tekstslide

We gaan de namen leren van de zinsdelen. (redekundig ontleden) 
2. Onderwerp
iemand of iets

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden
                 We hebben de volgende termen geleerd: 

                                  Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin

Het onderwerp= iets of iemand

Slide 15 - Tekstslide

Belangrijke termen: enkelvoud en meervoud.

Slide 16 - Tekstslide

Enkelvoud

Ik zwem.
De ster is rood. 
Het huis staat in Haarlem.  
Meervoud

Wij zwemmen.
De sterren zijn rood. 
De huizen staan in Haarlem.  

Slide 17 - Tekstslide

PersoonsVorm

Ik                      lees        een boek. 
Wij                   lezen     een boek.
De jongen    eet          een broodje. 
De jongens  eten       een broodje. 

Als het onderwerp (de persoon of iets) verandert, verandert ook het werkwoord

Slide 18 - Tekstslide

PersoonsVorm


De man              kijkt          tv. 
De mannen      kijken       tv. 
De meeuw        pakt         zijn prooi.
De meeuwen   pakken   hun prooi. 

Als het onderwerp verandert, verandert ook het werkwoord

Slide 19 - Tekstslide

PersoonsVorm
Ik                          lees           een boek.
Wij                       lezen         een boek.
De man              kijkt           tv. 
De mannen      kijken       tv. 
De meeuw        pakt          zijn prooi.
De meeuwen   pakken   hun prooi. 
De jongen         eet            een broodje.
De jongens       eten        een broodje.

Als het onderwerp verandert, verandert ook het werkwoord.

Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, noemen we een PersoonsVorm. 

Slide 20 - Tekstslide

PersoonsVorm


Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, noemen

 
                                 we een PersoonsVorm

Slide 21 - Tekstslide

Belangrijke termen: tegenwoordige tijd en verleden tijd.

Slide 22 - Tekstslide

      Tegenwoordige tijd


Hij struikelt over de vele snoeren van de computer. 
Ik doneer een euro voor het goede doel. 

           Verleden tijd


Hij struikelde over de vele snoeren van de computer.
Ik  doneerde een euro voor het goede doel. 


Slide 23 - Tekstslide

PersoonsVorm

Hij    struikelt over de vele snoeren van de computer. tt
Hij    struikelde over de vele snoeren van de computer. vt
Ik      doneer een euro voor het goede doel. tt
Ik      doneerde een euro voor het goede doel. vt

De tijd verandert, dus de PersoonsVorm verandert. 

Slide 24 - Tekstslide

PersoonsVorm
Een persoonsvorm is ook het werkwoordelijk gezegde of een deel van het werkwoordelijk gezegde. 


De kat         is     weggerend. 
De katten zijn   weggerend. 
Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, is de persoonsvorm
Alle werkwoorden uit de zin, noemen we het werkwoordelijk gezegde. 
is weggerend    zijn weggerend

Slide 25 - Tekstslide

Wat kan je allemaal zien aan een PersoonsVorm?

Het haardvuur brandt de hele avond. 
brandt= 1. tegenwoordige tijd
                  2. enkelvoud

De mensen liepen op straat. 
liepen: 1. verleden tijd
                2. meervoud

Slide 26 - Tekstslide

Hoe vind je de PersoonsVorm?
Tip 1: Verander het aantal: 
De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: Een mens liep op straat. 
liepen wordt liep; dit is dus de PersoonsVorm

 Tip 2: Verander de tijd:
 De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: De mensen lopen op straat.             liepen wordt lopen  Liepen is de persoonsVorm.                                     

                

Slide 27 - Tekstslide

Hoe vind je de PersoonsVorm?
Tip 1: Verander het aantal: 
Ik heb een cadeau gekregen. Dit wordt dan: Wij hebben een cadeau gekregen.
heb wordt hebben; dit is dus de PersoonsVorm

 Tip 2: Verander de tijd:
Ik heb een cadeau gekregen. Dit wordt dan: Ik had een cadeau gekregen.                                                  

                

Slide 28 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
-Herhaling:
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is.



Slide 29 - Tekstslide

Ik ga zo nog even hardlopen.

Staat deze zin in de tt of in de vt?
A
tt
B
vt

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 31 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 33 - Open vraag

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.
Staat deze zin in de tt of in de vt?
A
tt
B
vt

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 36 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 37 - Open vraag

Hij was snel naar huis gekomen.

Staat deze zin in de tt of in de vt?
A
tt
B
vt

Slide 38 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 39 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 40 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 41 - Open vraag

Hij was snel naar huis gekomen.

Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.
A
tt
B
vt

Slide 42 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 43 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 44 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 45 - Open vraag

        Samenvatting:
Een PersoonsVORM is altijd een werkwoord(ww) en is de basis van een zin.     
Er staat altijd een PersoonsVorm in de zin.      
De PersoonsVORM zegt iets over het onderwerp.
De PersoonsVORM vormt zich naar het onderwerp.  
De pv verandert als het onderwerp (de persoon, iemand of iets) verandert.
De pv verandert als de tijd verandert. 



Slide 46 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
-Herhaling:
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is.



Slide 47 - Tekstslide

Aan het eind van de les ...
-weet ik goed wat een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp is. 
-weet ik wat een persoonsvorm is.




Slide 48 - Tekstslide

Huiswerk
-Kahoot (wat is de PV en wat is het onderwerp

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Link

Slide 51 - Tekstslide